Bruno Latour inspireerde ontelbaar veel mensen. De vorige week overleden Franse filosoof wist ook het denken van Dirk Holemans overhoop te halen. Net dat gaf Holemans de kans om de puzzelstukken in elkaar te laten passen.
Het sleutelwoord is heimat. Tot enkele jaren terug had ik niets met die term. Het woord stond zelfs voor alles waar ik als links-groene denker een afkeer van heb. Het riep associaties op met bloed-en-bodemideologieën, met heimwee naar homogene culturele gemeenschappen die vooral uitsluiten. Ik stond er niet bij stil dat je het begrip ook een progressieve invulling kunt geven. Maar ik was natuurlijk een stadsjongen, aangetrokken door het moderne, kosmopolitische verhaal. De stad is de plek waar de vrijheid in de lucht hangt, studentensteden bij uitstek de plaats waar jongeren uit allerlei dorpen naartoe trekken om vanuit ontwortelde vrijheid de wereld te ontdekken, steeds verder en wijder.
Ik verdiepte me in de milieufilosofie, die net een fundamentele kritiek op de moderne samenleving ontwikkelde: haar scheiding tussen mens en natuur ligt aan de basis van natuurvernietiging. Daarom voelde ik me zo aangetrokken tot de ecologische beweging, die de strijd aanging om het leefmilieu van gemeenschappen te beschermen. Daarbij paste ook steun voor de strijd van inheemse volkeren elders in de wereld.
• De filosoof die ons ‘Aardbewoners’ wilde leren worden
Het deed al een paradoxaal belletje rinkelen. Hoe kun je kosmopoliet zijn en je tegelijk verbonden voelen met inheemse volkeren die strijden voor het behoud van hun levenswijze en leefgebied, onlosmakelijk met elkaar verbonden?
Roofkapitalisme
Het boek Monocultures of the mind van Vandana Shiva was een eyeopener. Mijn opleiding als bio-ingenieur – gefocust op industriële landbouw, waaronder monoculturen vol pesticiden en kunstmeststoffen – bleek een pijnlijke vertaling van het moderne beheersingsstreven. De illusie dat we de natuur volledig naar onze hand kunnen zetten, vertaalde zich in een landbouwmodel waar we nu de destructieve gevolgen van ondervinden: ineenstortende insectenpopulaties, vervuilde rivieren, dode landbouwbodems enzovoort. Kosmopoliet zijn klinkt op het ethische vlak uitstekend, in economisch opzicht betekende het vooral het voortzetten van roofkapitalisme, ten koste van mens en planeet.
Het verzet tegen het volbouwen van het landschap is niet alleen een strijd voor het behoud van de natuur, maar ook van het land waar je wortels liggen
Ik verwerkte die invloeden in mijn boek Vrijheid & zekerheid, waarin ik pleit voor een tweede moderniteit. Laten we de goede zaken behouden, zoals rechtsstaat en vrijheid, onze verhouding met de natuur herijken en een nieuwe economie ontwikkelen binnen de grenzen van de planeet. Daarbij hoort de erkenning dat mensen alleen gedijen in zorgende gemeenschappen. Wat dat betekende voor de zorg voor de eigen plek, die vraag liet ik nog grotendeels onbeantwoord.
En toen was er het essay Waar kunnen we landen? van Bruno Latour. Ik had eerder werk van hem gelezen, zoals Oog in oog met Gaia, maar dat essay zette het messcherp op een rij. De moderne mens beschouwt de natuur ten onrechte als decor voor zijn activiteiten, de passieve achtergrond die je naar believen kunt wijzigen. Maar de natuur is een levende actor, die steevast in interactie is met menselijk handelen. Dat valt makkelijk te begrijpen: denk aan de stijging van de zeespiegel, of Pakistan dat voor een derde overstroomde, als reactie op de menselijke uitstoot van broeikasgassen.
Eén aarde is te weinig
Latour beschrijft het project van de moderne westerse samenleving als een rechte ontwikkelingslijn van het lokale naar het globale. Het fundamentele probleem daarvan is dat de economische globalisering (de ‘globe’) meer dan één aarde nodig heeft op het vlak van grondstoffen, grond, enzovoort. Maar als er geen plek is waar we die globe kunnen huisvesten, dan is er voor niemand meer een vaststaand ‘thuis’. In feite worden we allen van ons land beroofd, zowel de migranten als wie ter plaatse blijft: er is geen planeet die te verenigen is met de economische globalisering. Daardoor is de ecologische crisis niet langer iets als ‘opkomen voor de natuur’ terwijl je leven niet verandert. De oude manier van leven kan niet worden voortgezet.
Hoe kunnen we mensen een houvast bieden in die penibele situatie? Hoe kunnen we mensen geruststellen die hun toevlucht zoeken in een heruitgevonden nationale of etnische identiteit? Hier maakt Latour een cruciaal punt: die geruststelling vereist twee complementaire bewegingen die in de moderniteit tegenstrijdig waren geworden: ‘Zich hechten aan een bodem, aan de ene kant; toegang krijgen tot de wereld, aan de andere kant.’
In het project van de moderniteit was de beweging van het lokale naar het globale de norm. Als tegenreactie ontstond het lokale: dat wat werd heruitgevonden nadat de modernisering alle vormen van gehechtheid had weggevaagd. De richting waarin de maatschappij moest vooruitgaan was duidelijk: vooruitkomen betekende je dorp verlaten, tradities opgeven en breken met gewoontes. De lijn tussen het globale en het lokale is ondertussen gebroken, er is geen gedeelde horizon meer. Maar ook het lokale is ontoegankelijk – alsof het homogene Vlaanderen van radicaal-rechts ooit gerealiseerd kan worden. In actuele politieke termen vertaald: zowel de wereld van Guy Verhofstadt (de globe) als die van Bart De Wever (het lokale) is, telkens voor bepaalde groepen, een aantrekkelijke, maar onhaalbare illusie.
Wat is het alternatief voor die gebroken lijn? Langs de ene kant is er het bodemloze, waarvoor Trump symbool staat. Omdat Trump staat voor het volledig negeren van de ecologische kwestie, is het eenvoudig de andere en cruciale aantrekkingspool te situeren. Die omschrijft Latour als het ‘aardse’. Geheel nieuw daarbij is dat we de aarde niet langer opvatten als de achtergrond van het menselijk handelen, het aardsysteem reageert nu actief op wat acht miljard mensen elke dag doen. Hoe kunnen we dus zorg dragen voor die ene aarde die we hebben, hoe kunnen we de eigen plek koesteren met een open blik naar de wereld?
De plek waar je woont
Zaak is dan bondgenoten te vinden bij de groepen die nog altijd hun heil zoeken in het globale of het lokale. De aanhangers van het aardse, de ecologisten, moeten in dialoog gaan met aanhangers van het globale, maar ook met de aanhangers van het lokale: hoe kun je het belang erkennen van toe te behoren aan een bodem, zonder dat te verwarren met etnische homogeniteit?
Dat doen onder anderen de Groenen in het Duitse Beieren, die rechts niet langer het monopolie op het concept van de heimat gunnen. Ze stellen hun verzet tegen het volbouwen van het landschap niet alleen voor als een strijd voor het behoud van de natuur, maar ook van het land waar je wortels liggen. Het is dus geen pleidooi toegespitst op het ‘lokale’, maar een verhaal met een open wereldblik, met aandacht voor lokale verscheidenheid.
Vanuit die inzichten kijk ik met veel liefde naar de ontelbare initiatieven van stadsbewoners om van hun wijk een warme plek te maken, ze tonen hoe werken aan duurzaamheid gemeenschapsvormend kan zijn. En ik luister geboeid naar burgers die in landelijke gebieden energiecoöperaties opstarten, naar bewoners die samen met boeren lokale landbouwinitiatieven opstarten, gekenmerkt door zorg voor de bodem, de boer, de omgeving en de aarde.
In tijden waar vele klassieke verbanden zijn weggevallen, is gezamenlijk zorg opnemen voor de plek waar je woont een cruciale nieuwe vorm van solidariteit. Dat belang van gronden, dat inzicht, daarvoor dank ik Bruno Latour.