De autoritaire verleiding van Mark Elchardus

Weinig boeken kwamen de voorbije tijd voor feller voetlicht te staan dan Reset. Over identiteit, gemeenschap en democratie, het magnum opus van Mark Elchardus. De socioloog ziet een nieuwe breuklijn tussen gemeenschapsdenken en liberalisme — en richt zijn pijlen op dit laatste. De auteur die ooit socialistische ministers adviseerde, beschouwt vandaag het nationalisme als redder van de democratie. Cultuurfilosoof Eric Corijn is het er grondig mee oneens. Corijn leest Elchardus: een confrontatie.

Een kortere versie van dit opiniestuk verscheen in Oikos 101.

 

Met “Reset” (Ertsberg) heeft sociologieprofessor Mark Elchardus in 606 pagina’s een balans van zijn denken opgeschreven. In tegenstelling tot wat sommigen, zoals Louis Tobback, denken is het geen “shift”, geen draai. Het boek volgt zeer consequent de lijn van zijn onderzoek, boeken en maatschappelijke stellingnames. Toen ik dertig jaar geleden op dezelfde dienst werkte had Mark al een antiliberale slogan als screensaver. En zijn cultuursociologisch onderzoek volgde altijd al een “flinkse” lijn.

Dit boek is een politiek geschrift. Dat blijkt al uit de vele interviews en besprekingen in de media. Maar het is ook zo bedoeld. Het gaat om één uitgesponnen argument, is zeer polemisch, gebruikt de vele referenties zeer selectief. Het is een traktaat opgezet om het politieke debat een nieuwe conceptuele framing te geven. Het heeft de ambitie een grondende tekst te zijn. Een herstart. Het boek is zeer dwingend geschreven, niet makkelijk te bespreken, vooral indien men het niet eens is met het argument. Het geheel leidt stapsgewijs naar het slothoofdstuk: “Reset, bij wijze van besluit en aanmoediging”.

Een manifest

De industriële revolutie heeft de wereld veranderd. Wetenschap, technologie, natievorming, verhevigd kolonialisme en internationale politiek liepen hand in hand. Door de sociale bewegingen werd die vooruitgang omgezet in een welvaartstaat. Europa werd baas in een wereldsysteem. De Europese welvaartstaat dient als een model voor alle volkeren. En dan kwam de nieuwe neoliberale wereldorde die het geloof in nationale soevereiniteit onderuithaalde. Die nieuwe wereldmarkt wordt gedragen door ontwortelden, los van hun gemeenschap, de door de auteur gehate cosmopolieten. Maar daartegen ontstaat nu verzet. Dat wordt gedragen door het nationalisme dat het gemeenschapsdenken opnieuw centraal stelt.

De politieke omslag die nodig is volgens Elchardus heeft verschillende doelstellingen. Het herstel van volkssoevereiniteit, van vertegenwoordiging tot regelmatige opiniepeiling. Het primaat van de politiek over de rechtsstaat. Het recht op vrije meningsuiting en privacy. De natiestaat als verbond tussen individuen, niet minderheden. Protectionisme tegen kapitaalsverkeer, economische afhankelijkheid en migratie. Daartoe is een verbond van gemeenschapsdenkers tegen de liberale politiek nodig, voor een economische groei gesteund op technologische innovatie, algemene tewerkstelling en herverdeling, voor een sterke identitaire en assimilationistische politiek tegenover de kosmoquatch. Dat politieke kamp steunt op duidelijke landsgrenzen en op de traditie uit het verleden. Het staat tegenover liberale universalisten alsook tegenover de “kleine” identiteiten van minderheden en “wokers”. Elchardus noemt zichzelf een “conservatief sociaaldemocraat”.

Dit politieke project wordt opgebouwd in 21 hoofdstukken over vier thema’s: over de nood aan identiteit, over het verschil tussen kleine verdelende en grote verenigende identiteiten, over het conflict tussen liberalisme en gemeenschapsdenken en over de nieuwe kansen voor een communautaire democratie.

De nood aan identiteit

Al van bij de start wordt de lezer op het verkeerde been gezet. Wie bij een ontwikkeling over identiteit een analyse verwacht van hoe mensen individuele en collectieve identiteiten opbouwen, in welke interactie eigenheid en externe beelden leiden tot persoonlijkheid, hoe identificatie juist werkt, komt bedrogen uit. “Omdat samenleven sociale controle veronderstelt legt ze ons een onveranderlijke identiteit op”. Identiteit is dus nodig omwille van de identiteitscontroles, om een zekere voorspelbaarheid aan het handelen te geven. De samenleving wil je “identificeren”. De veronderstelling dat achter die identiteit ook een persoon schuilt is het product van het individualistische verlichtingsproject. Nadat de verlichting eerst al de geesten had losgeweekt van een vaste wereld, maakte de Franse revolutie ook individuen los van hun gemeenschap. Het individu werd het ijkpunt van samenleven. En net daarom heeft de samenleving steeds meer externe controlemechanismen ontwikkeld.

Lichaam, persoonlijkheid, levensloop en lidmaatschappen worden in het boek onderzocht en maatschappelijk in kaart gebracht om de controle op het handelen te versterken. Hoofdstuk per hoofdstuk worden deze domeinen van voorspelbaarheid onderzocht. De kennis van het lichaam en vooral het ontsluiten van het genoom zijn onze traditionele menselijke verhoudingen ontgroeid. De ontwikkeling van psychologie en hersenonderzoek heeft de spanning tussen individu en samenleven doen toenemen. “Samenleven met steeds meer therapie”. De aandacht voor een wisselende levensloop en de deregulering hebben aanleiding gegeven tot het “kapitalisme van de surveillance”.

In het eerste deel wordt de ideologie van het individualisme en van de vermeende individuele vrijheid ontmaskerd en tot een waas overheen de reëel bestaande sociale constructie herleid. De sociale controle is daarbij vergroot, maar ontsnapt ook steeds meer zelf aan collectieve controlemechanismen. Tot zover deel ik deze kritiek op de ideologie van het individualisme en de noodzaak tot uitdieping van de democratische controle.

Erg ideologische analyse

Het is wel opvallend, maar dat is een kenmerk van Elchardus’ gehele oeuvre, dat er bij die kritische deconstructie nauwelijks sprake is van de grondige ombouw van de wereldeconomie zelf. Eerder toch dan een culturele ideologie is het neoliberalisme in de eerste plaats een economische theorie die vooral de productieverhoudingen heeft veranderd. De individualisering en de atomisering van de maatschappij worden in gang gezet door een hervorming van de arbeidsorganisatie. De schaal van de markt, vooral van de arbeidsmarkt is vergroot. Dat heeft de macht van de nationale staat om welvaartsreguleringen in stand te houden onder druk gezet. De staat werd eerder belast de concurrentiecapaciteit hoog te houden en dus te privatiseren, te dereguleren en te flexibiliseren. Dat zijn allemaal zeer tastbare materiële processen.

Dat het denken en de technologie die processen hebben begeleid en versterkt is ongetwijfeld juist. Maar dat de neoliberale ombouw van de reële wereld al te zeer buiten beeld blijft is een tekort in de analyse. Alsof het alleen gaat om opvattingen over individu en samenleven. Er wordt wel schuins verwezen naar Marx’ spanningsveld tussen de ontwikkeling van de technische productiekrachten en de sociale productieverhoudingen, maar die ontwikkelingen sinds de Franse revolutie blijven buiten beeld. Vooral de relatie tussen neoliberalisme en postindustriële economie komt niet aan bod. Nochtans bestaat daarover een zeer uitgebreide sociologische literatuur. Elchardus bedrijft een idealistische sociologie, in de filosofische betekenis van het woord: de ideeën domineren het reële.

De identiteit van de gemeenschap

Collectieve identiteiten maken deel uit van onze persoonlijke identiteit. Dat is het thema van het belangrijke tweede deel van het boek bestaande uit zes hoofdstukken. We kunnen deel uitmaken van vele collectiviteiten in de mate dat ze gepaard gaan met gevoelens van verbondenheid en gedeelde verbeelding. Die verbondenheid loopt van lokale gemeenschap, over land, Europa tot wereldburgerschap en de overgrote meerderheid van de Europeanen combineren die identiteiten. Het individualisme doet hen echter denken dat die identiteiten afhangen van eigen keuze en niet van de beïnvloeding in de symbolische samenleving. De Franse filosoof Foucault heeft duidelijk gemaakt hoe de machtsverhoudingen zich ook doorzetten op microvlak. Elchardus zegt “radicaal” te verschillen van Foucault in diens vrijheidstreven. Hij zet zich af tegen de analyses van de sociologen Giddens en Beck die de individualisering vaststellen en daarop een zeker individualisme, als ideologie, vestigen. “Zonder sociale controle geen leefbaar samenleven”. Hij is het ook oneens met auteurs als Nussbaum, Sennet of Maalouf: een collectieve identiteit is nog geen gemeenschap.

Het sociaal systeem dient individuen te controleren. Maar welke mate van sociale controle is mogelijk zonder een Big Brother verhaal te schrijven? Vandaag zijn er in de symbolische samenleving zoveel controle instellingen, omwille van de openbare orde, de gezondheid, het reizen, de opvoeding, de consumptie, enzovoort, dat ze elkaar bestrijden en ook dat ze een zeer verschillende invloed hebben op hoog of laaggeschoolde mensen. Dat verwekt een verregaande sociale segregatie, geen samenhang. Doorheen zijn positionering in de sociologische literatuur kiest de auteur duidelijk voor een betere en strengere sociale controle met het oog op meer samenhang.

Elchardus politieke positionering verwijst naar een aantal empirische “vaststellingen”. Er is zeker individualisering, maar niet in de mate dat het individualisme wordt gerechtvaardigd. Er is zeker detraditionalisering, en dat tempert een aantal collectieve identiteiten zoals religie of zij die verwijzen naar materiele posities, zoals sociale klasse. Sociale controle verloopt nu via de “symbolische samenleving” en die onderbouwt het nationalisme. Maar dat wordt dan weer verzwakt door de afbouw van soevereiniteit en de overdracht van bevoegdheden aan supranationale structuren en aan private spelers. Er is een culturalisering van de politiek opgetreden en dat stelt de natie en de identiteit in het centrum van het politieke streven. Tot zover de twee bewegingen die Elchardus’ oeuvre tekenen: het samenleven wordt niet vanuit een materiële onderbouw geanalyseerd maar vanuit de culturele velden. De strijd gaat dus om legitieme identiteiten die de politieke macht onderbouwen en daarin moet de nationale identiteit het halen op andere collectieve projecten.

Het breuklijnenonderzoek dat Elchardus en medewerkers kenmerkt heeft wel altijd gewerkt met een dubbel assenstelsel: het spanningsveld van de sociaaleconomische posities en het spanningsveld van de normen en waarden. De sociaaldemocratische ideoloog leidde daaruit af dat de werkende bevolking linkse en radicale eisen genegen was op de sociaaleconomische as, maar eerder conservatief was ingesteld inzake normen en waarden. In zijn maatschappelijke positionering heeft de auteur zich dan gericht op die culturele waarden en zelden op het sociaaleconomisch programma, dat hij in dit boek expliciet als al verwezenlijkt voorstelt. De welvaartstaat en overlegeconomie als model. De klassepositie en de daarop gebouwde belangenstrijd is “passé”. Economisch radicalisme is uit den boze. De focus is nu gericht op levensstijl, normen en waarden, op ideologie. En daarin is de tegenstrever de cosmopolitische, de universalistische elite, die beweert dat de gehele mensheid naar dezelfde basiswaarden kan worden geleid en zich daardoor vervreemd van de “gewone” man. Naast het neoliberaal vermarkt wereldsysteem is ook het cultureel globalisme verwerpelijk, omdat ze de volkssoevereiniteit ondergraven.

Nationalisme tegenover woke.

De inzet is dus een identiteitspolitiek waarin gemeenschappelijkheid in de verbeelding de basis vormt voor zelfstandige staatsmacht. Daartoe is Elchardus genoodzaakt een selectie te maken tussen legitieme en niet legitieme identiteitspolitiek. Daarover gaan dan de volgende hoofdstukken. Hij zet zich af tegen het “kleine identiteitsstreven” dat wordt weggezet als “identitair particularisme”. Hiertoe behoren wat voorheen nog “nieuwe sociale bewegingen” waren en nu het etiket “woke” krijgen. Kenmerkend voor die identiteiten is dat ze collectief zijn, duurzaam, moreel en juridisch en subcultureel zijn.

Dat identitair particularisme stelt volgens Elchardus de vertegenwoordigende democratie in vraag omdat ze pleiten voor een afspiegelingsdemocratie, waarin vastgelegde groepen worden vertegenwoordigd. Vanuit deze pars pro toto ontwikkelt de auteur een doorgedreven kritiek op de academische woke in Amerikaanse universiteiten vanuit verschillende thematische studies die niet zonder enige ironie worden opgelijst: woman studies, black studies, gay studies, lesbian studies, chicano studies, transgender studies, queer studies, white studies. In één beweging worden postmodernisme, antiracisme en verdediging van moslims in hoofde van auteurs als Nadia Fadil of Corinne Torrekens op de korrel genomen.

Die subculturele “ontsporing” wordt tegenover het grote identiteitsstreven geplaatst. Het gaat erom collectieve beslissingen mogelijk te maken. In de geschiedenis gebeurde dat zoeken naar collectief overleg via drie (grote) identiteiten: religie, klasse en natie. Kenmerken als taal en ras dienen natievorming.

De basis van de grote identiteiten is de religie. De andere grote identiteiten zijn seculiere religies. Grote identiteiten krijgen een fundering buiten de menselijke verbeelding! Nationale “tradities” blijken volgens het onderzoek van de Britse historicus Hobsbawn nogal recente constructies te zijn. Voor Elchardus werpt dat argument een spijtig diskrediet over nationalisme. Hij aanvaardt de stelling dat het nationalisme een discursieve constructie is, maar hij vindt ze noodzakelijk als basis voor gemeenschappelijkheid. Dat zal hem later in de tekst leiden tot een verheerlijking van de Duitse tegenverlichting die volgens hem meer dan de Franse revolutie bijdraagt tot volkssoevereiniteit. Het is meer legitiem dan een religieuze identiteit – die “imperialistisch” is – of een klasse-identiteit – die “haar luister heeft verloren”.

De bespreking van de verschillende identiteiten is zo geconstrueerd dat alleen het nationalisme als eenmakend project overblijft. Allereerst is er de categorisering in kleine en grote die veeleer wordt geponeerd dan empirisch onderbouwd. Waarom zou het feminisme, die de identiteit van vrouwen als uitgangpunt neemt “klein” zijn wetende hoe belangrijk de genderposities zijn in continenten in ontwikkeling als Azie of Afrika. Waarom zou “Black lives matter” die in de gehele wereld antiracisme met een postkoloniale bewustwording verbindt klein zijn en verdelend werken? Het valt op dat net die identiteiten die grensoverschrijdend en wereldwijd voorkomen in dit boek als klein en verdelend worden weggezet.

Ook in de drie opties van “grote” identiteiten die in principe dan wel in staat zouden zijn tot gemeenschapsvorming wordt de balans nogal snel opgemaakt. Elchardus bepleit een seculiere samenleving. Die keuze onderschrijf ik. Maar die optie mag dan wel dominant zijn in België, dat argument is niet voldoende om de religie, in vele landen aan een opmars bezig, weg te zetten als voorbijgestreefde “grote” identiteit. Een erg Eurocentrisch uitgangspunt, dat overigens in Europa nog niet algemeen is aanvaard. Evenmin is de crisis van het socialisme en de socialistische bewegingen voldoende om de klassensolidariteit als “gemeenschap” voorgoed uit de geschiedenis te bannen. In België verenigen de twee grote vakbonden samen nog 3,1 miljoen leden. De argumentatie is er zowel theoretisch, empirisch als normatief echt op gericht de “natie” als enige realistische en enig wenselijke “gemeenschap” aan te bieden. En daarbij worden, in tegenstelling tot de kritiek op de andere “grote” identiteiten, nogal snel de wandaden in de geschiedenis door en in naam van het nationalisme onbesproken gelaten: twee wereldoorlogen, genocides en etnische zuiveringen, xenofobie en racisme, discriminatie…

Elchardus verdedigt een seculier nationalisme, zoals ook De Wever dat doet in zijn boek “Identiteit”. Dat is volgens die auteurs de enige basis voor het noodzakelijke verzet tegen de neoliberale globalisering. Hij richt zich daarbij vooral naar links, dat wordt aangemaand door een “aartsengel Gabriël” van klassenstrijd over te gaan op nationalisme. Het leest als een uitnodiging aan Vooruit een coalitie met N-VA voor te bereiden. Het herstel van de democratie verloopt doorheen antimondialistisch soevereinisme. Het “volk” moet opnieuw volledige zeggenschap krijgen over “haar territorium”. Of de nationale burgerij en de nationale politiek dan wel de sociale ongelijkheid zullen aanpakken wordt niet aangetoond. Of zij dan wel kiezen voor welvaartstaat en overlegeconomie blijft onbesproken.

De scepsis blijft omdat het kenmerk van de huidige nationalistische (en veelal autoritaire) opgang economisch erg liberaal is. En ook in dit boek wordt de markteconomie als economisch model naar voren geschoven. Van een socialistische kritiek op de privatisering van de economie en de noodzaak van inkomensherverdeling, coöperatieven of andere vormen van socialisatie blijft niets over. Geen woord over de nodige transities tegenover de klimaatuitdaging, ecologische voetafdruk of de sociale ongelijkheid. Met uiterst summiere aandacht voor de sociaaleconomische toestand stelt Elchardus het voor alsof de sociale kwestie in onze welvaartstaat grotendeels is opgelost. De grote uitdaging die overblijft is dus de nationale gemeenschap en de nationale identiteit te herstellen. En die wordt vooral bedreigd door de migratie, en meer specifiek de grootschalige (sic) migratie van moslims, die niet meestappen in de secularisering.

Een historisch filosofisch intermezzo

In het derde deel van het boek maakt de auteur de balans op van het verlichtingsdenken. En ook hier neemt Elchardus een gedurfde positie in. Hij herinterpreteert de grondleggende strijd tussen verlichting en tegenverlichting, en concludeert dat de tegenverlichting in feite het meer emancipatorische potentieel in zich draagt. Het is juist dat de kampen in dat achttiende-eeuwse debat niet homogeen en ook niet op alles aan elkaar tegengesteld waren. De (Franse) verlichtingsdenkers opteren voor algemeen menselijke kenmerken en kiezen voor de meest universele waarden. De (Duitse) tegenverlichters wijzen op de particuliere omstandigheden waarin mensen socialiseren, omstandigheden die hen tekenen en een taal, een traditie, zeden en gewoonten meegeven. Von Herder spreekt van “Volksgeist”.

Elchardus kiest het kamp van zij die denken dat het kosmopolitisme en universalisme de wegbereiders zijn van het totalitarisme en de ontsporingen van elke revolutie. In een systematische en thematische bespreking van auteurs uit beide kampen over de plaats van de rede, de natuur, de cultuur, het individualisme, de tijd, vindt Elchardus steun in de romantische antiverlichting voor een gerichtheid op het volk en de volkse eigenheid als basis voor een democratie. Dat inzicht wordt dan nog eens verdergezet in een deconstructie van het individualisme in de filosofie. De breuklijn voor de eenentwintigste eeuw wordt aldus liberalisme versus gemeenschapsdenken. En: werkbare gemeenschappen hebben een eigen soevereine staat nodig en duidelijk afgebakende grenzen. In het nationalisme worden natie en staat cultureel en ideologisch verenigd. Om dat in stand te houden zijn sterke grenzen vitaal.

Ook hier blijft het argument abstract en theoretisch. Het liberalisme blijft immers, ook bij de meeste nationalisten vandaag, het economisch uitgangspunt. Het politieke protectionisme wordt niet langer begeleid met een binnenlandse planeconomie. En ook Elchardus blijkt, hoewel dat debat in het gehele boek uit de weg wordt gegaan, niet voor een geplande economie te zijn. Dat betekent dat markt en marktverhoudingen grensoverschrijdend blijven, dat groei en winst de leidraad zijn. Het zijn in de eerste plaats de productieverhoudingen, de organisatie van de arbeidsmarkt en de handelsbetrekkingen die de neoliberale omslag hebben gedragen. En precies daardoor is zowel de politieke orde, als de sociologie grondig veranderd. Staten hebben samen een bovenstatelijke ordening gemaakt. De industrialisatie van de ontwikkelingslanden en de postindustriële ontwikkelingen in de rijke landen hebben beiden op hun manier een immense verstedelijking op gang gebracht. De internationale economie gebeurt in de feiten via stedennetwerken.

Die nogal ingrijpende reorganisatie van de wereldbevolking wordt in het boek niet vermeld en lijkt de argumentatie in niets te beïnvloeden. Planetaire uitdagingen als de klimaatcrisis, of de in elkaar stortende biodiversiteit, of de ecologische voetafdruk komen in de redenering niet voor. Dat er voorspeld wordt dat meer dan 1 miljard mensen tegen het eind van de eeuw van plaats zullen wisselen, lijkt in niets de problematiek te veranderen. Zoals in vele politieke identiteitsvertogen ter rechterzijde lijkt men te verwijzen naar een vooroorlogse nationale gemeenschap, een geïdealiseerde volksgemeenschap. Voor Elchardus is dat dan zelfs niet het kleine Belgenland, maar Vlaanderen. Ook daarover is het boek nogal vaag. De organisatie van de staat op basis van één culturele gemeenschap zou moeten impliceren te kiezen voor een onafhankelijke Vlaamse staat. Dat wordt niet met zoveel woorden gezegd. Zoals alle Vlaams nationalisten blijft de verhouding tot België en meer bepaald tot Brussel een duister punt. Hoe gemeenschap, territorium en staat hier in de praktijk moeten worden samengevoegd wordt in een erg ideologisch discours ook hier niet opgelost. Het blijft wishful thinking.

Verschillen wegwerken

Elchardus spreekt niet van assimileren, maar van homogeniseren van de samenleving, het herleiden tot één cultuur, één taal, één geschiedenis, enz. “Als grenzen en homogenisering falen, resten repressie en geweld”. De lijn is duidelijk. Voor gemeenschapsdenkers moet de staat erop gericht zijn één culturele, maar ook educatieve en economische, gemeenschap te vormen en van daaruit de individuele handelingsbekwaamheid te stimuleren. In de literatuur heet dat structureel functionalisme. Dat is de sociologische stroming waarin Elchardus werkt, de Amerikaanse versie van het Durkheimiaans harmoniedenken. Dat zet zich af tegen conflictdenkers die verschillende onherleidbare belangen binnen de samenleving ontwaren en de staat zien als een middel om die tegengestelde belangen in evenwicht te houden. Ook die paradigmastrijd blijft in het boek onaangeroerd.

In een erg kort maar cruciaal hoofdstuk 14 (18 pagina’s lang) poneert Elchardus zijn “communautaire democratie”. De enige soeverein is het volk! Het liberalisme stelt zich volgens de auteur in het verlengde van de “partiële verlichting”, het ancien regime in feite, omdat ze niet alle macht aan het volk willen laten. Liberalen leggen de macht bij de rechtsstaat. En die is volgens Elchardus een product van een antidemocratisch koor, dat naarmate het stemrecht werd gedemocratiseerd, steeds meer macht uit het volk trok. Vandaag staat de democratie onder druk.

In een vergelijking met vormen van directe democratie opteert de auteur voor de vertegenwoordigende democratie, die beter in staat zou zijn de gemeenschap tot Volk te maken. Hoe die representatieve democratie nu functioneert – particratie, bureaucratie, dominantie van de uitvoerende macht, neergang inplanting politieke partijen, depolitisering, vermarkting van campagnes, enz – wordt niet besproken. Het belangrijkste deficit lijkt het onevenwicht tussen volkssoevereiniteit en rechtsstaat, niet de depolitisering van parlement en maatschappij. De macht van de rechters, de “juristocratie”, moet worden teruggedrongen. De rechterlijke macht en zeker de mensenrechten niet mogen de volksil tegenspreken. Nergens wordt aangegeven dat dat onevenwicht misschien zijn oorsprong vindt in de slechte werking van de wetgevende macht zelf en de dominantie van de uitvoerende macht. Ook hier is de tekst weinig analytisch. Het gaat in feite om een principiële invraagstelling van de scheiding der machten, zoals ook Lenin dat al deed in zijn boek Staat en Revolutie.

De communautaire democratie

In een aantal hoofdstukken van het vierde deel worden de elementen van de nodige “reset” behandeld. Allereerst komen verschillende vormen van “grensbewaking” aan bod. De massamigratie van “gastarbeiders” heeft ervoor gezorgd dat er verdeeldheid in de samenleving is gegroeid. Twee vormen van migratie – asiel en illegale migratie – zorgen nu vooral voor hevige emoties. De arbeidsmigratie wordt op verschillende vlakken op de korrel genomen. De Belgen werden immers voorgelogen: de “gast”arbeiders keerden helemaal niet terug. Daarenboven was het een groot cultureel verschil werkers uit Italië en Spanje aan te trekken en die uit Marokko en Turkije die een ander geloof hadden.

Voor het gemeenschapsdenken van Elchardus hangt het oordeel over de verschillende vormen van migratie af van de (mentale) opvangcapaciteit van de gemeenschap. Opdracht daarbij is het maatschappelijk project en de cultuur te bewaken. In die erg etnocentrische en traditiegerichte argumentatie wordt nergens stilgestaan bij de xenofobie of het racisme dat in het “eigen volk” zou kunnen leven. Geen enkele analyse over de oorzaken van de begrensde “opvangcapaciteit” in Vlaanderen. Geen enkele opmerking over de verschillen met Wallonië. Geen verwijzing naar de specifieke vormen van de Vlaamse suburbaniteit. Ook niets over een eventuele continuïteit tussen de Nieuwe Orde stromingen (Verdinaso, VNV, Rex, …) in het interbellum, de collaboratie in de wereldoorlog en het naoorlogse politieke veld. Kortom, wat ook de toestand is van “het volk” zij bepalen de normen en waarden tegenover de migranten.

Migratie moet dus streng worden gereguleerd. Reguliere migratie mag binnen de grenzen van de “opnamecapaciteit” van het land. Een puntensysteem moet daarbij het meest gepaste type migrant aangeven. Daarbij horen niet alleen scholingsgraad maar ook de cultuur van herkomst. Voor landen als Polen en Hongarije is het daarbij aanvaardbaar dat ze moslims uitsluiten. Voor België is dat nu (jammer genoeg?) te laat. Maar de echte problemen komen voort uit illegale migratie en het asielbeleid. De toevloed moet worden gestopt. Door opvang in de regio van herkomst. Door effectieve grensbewaking. Door streng terugkeerbeleid.

Om dergelijk beleid door te voeren moet er meer geluisterd worden naar de kiezer, moet worden gedaan wat in het volk leeft. Daartoe moet het cordon sanitaire tegen het VB worden gebroken. Want het argument dat het VB het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens niet steunde is volgens de auteur ongeldig. Immers het volk is soeverein en hoeft zich niet neer te leggen bij een “Duizendjarig Rijk van de Mensenrechten”. De liberale rechtstaat is ondemocratisch en dient om een deel van de kiezers uit te sluiten. En dat wordt niet opgelost door de “volksverlakkerij” van burgerpanels of andere vormen van participatie.

De enige weg is een revolutie om de “juristocratie” te bannen. Volgt een historische deconstructie van de opkomst van de idee van de rechtsstaat en van de mensenrechten, als een “seculiere religie”. Dat wordt allemaal weggezet als reisgezellen, beste maatjes, van het neoliberalisme. Maar dat rijk is nu bijna uit. De door de VS gedomineerde neoliberale wereldorde loopt op laatste benen. Om een veilige wereld van diversiteit te maken moet de soevereiniteit worden hersteld. Dat is wat Poetin wil met zijn nieuwe geopolitiek: een werkelijk multilaterale geopolitiek. De crisis van de EU gaat in dezelfde richting: de natie vraagt haar rechten terug.

Een Vlaamse Zemmour

Mia Doornaert vindt Reset het beste boek van het jaar. Het is inderdaad een goed en erudiet boek, dat een intellectuele onderlegger levert voor het mainstream rechtse denken. Het is een stevig argument voor een rechtse en nationalistische Sterke Staat. Maar de conclusie is eerder een product van erg teleologische redeneringen dan van een gedegen analyse. We delen de kritiek op het neoliberalisme, maar we beperken ons daarbij niet tot een ideologiekritiek maar zoeken naar de materiële basis in de reorganisatie van de economie. Bij Elchardus nauwelijks een kritiek van de politieke economie. Het debat over het belang van identiteit is interessant. Maar ook hier leeft de auteur in een droomwereld: de vermeende Vlaamse volksidentiteit is lang voorbij, al zou ze ooit hebben bestaan. We leven in een diverse samenleving, met inderdaad verschillende identiteitsconstructies, waarbij sommige inderdaad “intercultuur” in de weg staan. Maar net daarom zou het goed zijn mocht Elchardus een minder dogmatische lectuur van de sociologie hebben.

Van bij de start, al in 1887, sprak de invloedrijke Duitse socioloog Ferdinand Tönnies toch van een verschil tussen gemeenschap (gebaseerd op samenhorigheid) én van samenleving (gebaseerd op organisatie). En analyseerde de Amerikaanse denker Robert Putnam net niet het onderscheid tussen “bonding” en “bridging”. In een diverse samenleving zal het opleggen van een “Leitkultur” steeds meer autoriteit en repressie vragen, net omdat assimilatie niet vanzelf gaat. Gemeenschapsvorming is immers iets anders dan samenlevingsopbouw. En daar is het om te doen. Ook het “eigen volk” mag eens aan een kritische analyse worden onderworpen. Bewaar ons van een nationalisme dat de “hardwerkende Vlaamse pendelaar” als richtpunt neemt. De vraag is daarbij ook of nationalisten ook echt een meer ontwikkeld gemeenschapsgevoel hebben. Betalen zij strikter hun belastingen? Volgen zij de verkeers- of vaccinatieregels? Stellen zij solidariteit boven eigenbelang? Of zorgen ze vooral voor het eigen belang. Misschien ligt net daar ook een verklaring van het radicalisme van sommige uitgesloten of onderdrukte groepen. Over het ostracisme van het “eigen volk” geen woord van kritiek.

En dan is er het totaal afwezige element van schaal en territorialiteit in het argument. De bestaande landen zijn immers het historisch product van een vroeger afgebakende nationale economie. Vandaag is de connectiviteit en de mobiliteit vele malen groter en grensoverschrijdend. Wil men zoals Elchardus, en die bedoeling deel ik, economie en privaat handelen aan een groter algemeen belang onderwerpen, dan zal men toch moeten ijveren de democratie uit te bouwen op de schaal die ertoe doet. Dat is vandaag niet meer alleen te denken in termen van een autonome monoculturele natiestaat. Al was het maar omdat men niet meer kan rekenen op de nationale burgerij om de nationale welvaart te laten voorgaan op de internationale concurrentie. Een meerschalig beleid zal staatsinstellingen nodig hebben vanaf het stadsgewestelijk niveau, overheen regio’s en landen, tot continenten en de wereld. Dat heeft niks te maken met kosmoquatch, maar met politiek bedrijven op het niveau van de reële organisatie van de menselijke interacties. 

De gehele gedachtenoefening van Elchardus leidt tot een conservatieve, ja zelfs reactionaire positie. Een terugkeer naar een vermeende volksgemeenschap die nooit heeft bestaan. Nooit en nergens is de Staat de één op één uitdrukking geweest van de “volkswil” (die zich trouwens ook altijd meerstemmig heeft laten horen). Het belang van de rechtsstaat is niet de elites aan de macht te houden tegen de volkswil in. Het is een product van democratie op verschillende schalen en ritmes, om de volkswil een zekere continuïteit te geven, om een machtsevenwicht in te bouwen en ervoor te zorgen dat wetten, eenmaal gestemd, ook kunnen worden afgedwongen. Zonder gescheiden machten komt alles uiteindelijk samen in handen, neen, niet van een parlement, maar in handen van de uitvoerende macht, een Bonapartistisch of dictatoriaal regime. Ook al mag dat niet de bedoeling zijn van de auteur, het is de logica zelve van het argument. In feite vervoegt de erudiete socioloog hier de Nouvelle Droite van GRECE (Groupement de recherche et d’études pour la civilisation européenne), gesticht door Alain de Benoist. En dat heeft niks meer te maken met sociaaldemocratie. Die zet namelijk in op sociale gelijkheid en herverdeling, ja zelfs op socialisering van essentiële productiemiddelen.

Dit boek levert een argument voor een wel heel bijzondere vorm van gemeenschapsdenken: erg etnocentrisch, culturalistisch, romantisch en antirepublikeins. Dat kan in een multicultuur alleen maar tot hevige cultuurstrijd leiden. De diverse samenleving is een feit. Elkaars tradities overnemen lijkt daarbij zeer moeilijk. Samenlevingsopbouw vereist dus interculturele solidariteit. Niet het verleden, maar een toekomstgerichte lotsverbondenheid is de horizon. Indien gemeenschapsvorming die samenlevingsopbouw wil beperken tot één gemeenschap, één cultuur, één traditie, en de Staat aan dat project wil onderwerpen dan zijn de gemeenschapsdenkers deel van het probleem en niet van de oplossing. Dat het neoliberalisme moet worden vervangen door meer solidariteit en samenhang en dat dat de tegenstelling van de eeuw wordt is een zeer plausibele stellingname. Maar dat gemeenschapsdenkers à la Elchardus daar het alternatief voor leveren is minder eenduidig. Over solidariteit en de vormgeving daarvan blijft nog een hartig woordje te zeggen. Misschien moet Mark Elchardus nog maar eens naar West Side story gaan kijken of de remake ervan door Steven Spielberg. De Jets, die zichzelf als autochtonen beschouwen, zitten ook in het verliezende kamp en de openbare orde opvattingen van inspecteur Schrank komen altijd te laat.

Eric Corijn is cultuurfilosoof en sociaal wetenschapper, schrijver, publicist en activist, hoogleraar Stadsstudies aan de Vrije Universiteit Brussel, actief in vele organisaties van de civiele maatschappij, consulent van het Global Parliament of Mayors, covoorzitter van vzw Brussels2030 (eric.corijn@vub.be)

Auteur(s)

×
×

Winkelmand