De verleidelijke modewereld kent een paar onplezierige geheimen. De textielindustrie is bijvoorbeeld een van de grootste vervuilers ter wereld. Enorme hoeveelheden goedkope kleren worden geproduceerd tegen hoge milieu- en ethische kosten en dat met een snelheid die in nog geen vijftien jaar is verdubbeld. Het productiemodel, dat uitgaat van ‘take, make, dispose’ (exploiteren, vervaardigen, afdanken) is rijp voor een grote systematische verandering, maar zijn we in 2049 klaar voor een circulaire textieleconomie? Dit artikel verscheen in het nieuwste nummer van het Oikos-tijdschrift. Neem hier voor slechts 20 € een abonnement op het tijdschrift en lees meer of vraag hier een gratis proefnummer aan.
Anna K. van zestien is een typische Europese modeconsument. Zoals veel tieners doet ze niets liever dan haar garderobe regelmatig uitbreiden met hippe streetwear en gloednieuwe accessoires. Als middelbare scholier met een smalle beurs geeft ze de voorkeur aan goedkope merken en gaat ze zich in de winteropruiming te buiten aan koopjes, trakteert ze zichzelf op impulsaankopen die ze misschien maar een keer draagt.
Natuurlijk, Anna ziet er hip uit in haar T-shirt met glitters, strakke jeans en gladiatorsandalen met dikke zolen. Maar aan dat hippe uiterlijk zit een prijskaartje dat de aarde zich niet langer kan veroorloven.
Om haar dorstige katoenen T-shirt maar eens te noemen, waaraan bijna drieduizend liter water is verspild voordat het ook maar een wasmachine vanbinnen zag. Naar schatting verbruikt de textielindustrie per jaar zo’n 79 miljard kubieke meter water door irrigatie en industriële productie: daar kun je in een jaar 110 miljoen mensen van te drinken geven.[1]
Anna’s T-shirt laat ook nog een giftig spoor achter. Ruwweg drie procent van alle landbouwgrond die de wereld rijk is, wordt beplant met katoen, terwijl de verbouw van katoen zestien procent van het gebruik van insecticiden en zeven procent van alle onkruidverdelgers voor zijn rekening neemt. [2]
Biologische katoen — hoewel die ook veel water verbruikt — is een duurzamer alternatief, maar op dit moment beslaat het maar een procent van de jaarlijkse katoenopbrengst.
Het is niet al goud wat blinkt
De metallieke print op Anna’s T-shirt valt om twee redenen op: hij geeft haar uiterlijk iets opzichtigs, maar bovendien duidt hij op de aanwezigheid van giftig naftaleen. Ook de indigo-kleurstof is een giftige cocktail. De felle kleuren en aantrekkelijke patronen op tal van kleren kunnen alleen worden verkregen met zware metalen zoals koper, arseen en lood, te zamen met gevaarlijke chemicaliën als nonylfenolethoxylaten (NPE’s).
De textielindustrie behoort tot de grootste vervuilers van drinkwater ter wereld, waarbij het verven en de bewerking van textiel twintig procent van alle industriële watervervuiling voor zijn rekening neemt. [3] Ondanks initiatieven zoals de Detox-campagne van Greenpeace niet lang geleden, waarbij druk wordt uitgeoefend op de textielreuzen om over te gaan op nuluitstoot van gevaarlijke chemicaliën, gaat de toepassing van toxische bestanddelen bij gebrek aan wereldwijde strenge regels gewoon door.
Dat brengt ons bij het ‘Made in Bangladesh’-merkje op Anna’s goedkope strakke jeans. Veel textielbedrijven hebben hun productie verplaatst naar fabrieken in ontwikkelingslanden, waar men het niet zo nauw neemt met milieuregels. Gevaarlijke chemicaliën worden vaak onbehandeld in open water geloosd, waar ze het grondwater besmetten met onafbreekbare en kankerverwekkende milieuverontreinigende stoffen die de hormoonhuishouding kunnen verstoren.
Behalve dat ze het op milieugebied niet zo nauw nemen, zijn lagelonenlanden berucht om het schenden van het arbeidsrecht. Naar schatting vervaardigen er ieder jaar veertig miljoen mensen 1,5 miljard kledingstukken in 250.000 fabrieken en modeateliers, waar talloze arbeiders fundamentele rechten, een eerlijk loon en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden worden ontzegd. Onveilige werkomstandigheden zijn wijdverbreid in de bedrijfstak, in weerwil van bekende incidenten als de Rana Plaza-ramp in Dhaka, Bangladesh, waarbij meer dan duizend werknemers om het leven kwamen toen het gebouw instortte. En hoewel een ‘Made in Europe’-merkje misschien wijst op betere arbeidsomstandigheden, worden veel textielarbeiders in Oost- en Zuidoost-Europa eveneens geconfronteerd met armoede, gevaarlijke arbeidsomstandigheden en vormen van uitbuiting, zoals verplicht overwerken. [4]
Daar textielfabrieken zich doorgaans op grote afstand bevinden van de welvarende consumentenmarkten, reist veel kleding over enorme afstanden op olieslurpende, CO2-uitstotende schepen, vliegtuigen en vrachtwagens. Anna’s strakke jeans zijn de halve wereld over geweest, van Bangladesh naar Finland, zo’n 6000 kilometer verderop, toch zijn de kosten verbonden aan deze reis belachelijk laag — ruwweg 20 cent. Veel kleding wordt in één land ontworpen, en in een ander geweven, genaaid en afgewerkt, om dan ten slotte naar de winkel te worden getransporteerd, een vies spoor van transportemissies achterlatend. En aan het einde van de reis wordt een kledingstuk dat duizenden kilometers heeft afgelegd misschien niet eens verkocht, maar wordt het uiteindelijk versnipperd of verbrand als onverkoopbare kledingafval.
Zeeën van vuile was
Anna’s strakke spijkerbroek levert nog een ander probleem op: hij is gemaakt van polyester, een aardolieproduct. Synthetische stoffen zoals polyester moeten vaker worden gewassen dan natuurlijke vezels — je kunt stankverspreidende bacteriën niet blijer maken dan met een bezweet polyester kledingstuk. Maar wanneer polyester in de wasmachine wordt gewassen, heeft dat een ander ernstig mondiaal probleem tot gevolg: de vervuiling door plastic van de oceanen.
Polyester, nylon en acrylstoffen bevatten allemaal plastic. Elke keer dat ze worden gewassen komen er bestanddelen in het milieu: bij elke wasbeurt naar schatting honderdduizenden vezels. Die vezels gaan door het rioolwater heen en vervolgens door waterzuiveringsinstallaties, worden geloosd in open water en komen uiteindelijk in zeeën en oceanen terecht, waar zeedieren ze binnenkrijgen, waardoor ze in de voedselketen belanden. Microscopisch kleine deeltjes van Anna’s uit aardolie vervaardigde jeans komen bij je volgende vismaaltijd op jouw bord terecht als ‘geheim ingrediënt’.
Ten slotte doen die hippe sandalen Anna’s enkels wel mooi uitkomen, maar ze laten een bedenkelijke voetafdruk na. Gemiddeld levert de productie van een schoen veertien kilo CO2 op. [5] Met vijftien miljard schoenen elk jaar draagt de schoenindustrie substantieel bij aan een van de grootste uitdagingen waarvoor de mensheid zich gesteld ziet: klimaatverandering.
De textielindustrie stoot broeikasgassen uit in de orde van grootte van 1,2 miljard ton op jaarbasis — hoger dan de uitstoot van het internationale vliegverkeer en transport over zee samen.
Erger nog, de lijm en looimiddelen die worden gebruikt in de schoenindustrie bevatten gevaarlijke chemicaliën zoals chloorfenol, tribroomfenol en chroom-6. Afgedragen schoenen worden vaker afgedankt dan ingezet voor hergebruik, eindigen meestal op vuilnisbelten, waar ze de grond en het water vervuilen.
En de bergen afdankertjes groeien jaar na jaar maar door. Als Anna haar goedkope T-shirt vijf keer heeft gewassen, heeft het zijn pasvorm en kleur verloren. Ze heeft het al in de vuilnisbak gegooid en gaat al weer op jacht naar nieuwe koopjes: 75 procent van de kleding gaat tegen afbraakprijzen over de toonbank. Omdat consumenten minder tijd en meer geld tot hun beschikking hebben dan vroegere generaties, is het goedkoper en gemakkelijker om iets nieuws te kopen dan om een kapot kledingstuk te laten repareren.
Weeffoutje: minder betekent meer
Voor minder dan veertig euro stak Anna zich in het nieuw, maar als je kijkt naar de ethiek- en milieuaspecten, dan was het prijskaartje oneindig veel hoger. Maar hoe schuldig zijn Anna en de miljoenen andere consumenten als zij aan deze vervuiling en verspilling?
’Het grootste obstakel naar een duurzame mode is het heersende verdienmodel dat uitgaat van snelle mode. Textielbedrijven kennen maar een manier om winst te maken: alles draait om snelheid, de productie van enorme hoeveelheden kleren tegen lage kosten, en ze dan ook nog zo goedkoop mogelijk te verkopen. Dat werkt een wegwerpcultuur in de hand,’ zegt Kirsi Niinimäki, een hoogleraar die onderzoek doet naar de textielindustrie en de Textiles Futures-onderzoeksgroep aan Aalto Universiteit in Helsinki leidt.
Het op exploitatie, vervaardiging en afdanken gebaseerde verdienmodel leidt tot vergaande verspilling, want meer mensen kopen meer kleren en gooien ze ook vaker weg. ‘De markt raakt verzadigd.
Naar schatting wordt 30 procent van alle kleding zelfs niet eens verkocht.
Om meer te verkopen, overtuigen winkeliers de consument ervan dat de kleren die ze hebben niet langer in de mode zijn,’ legt Niinimäki uit. ‘Het is tijd voor een strategische verandering van het hele systeem. We moeten het proces vertragen en de manier waarop kleding wordt geproduceerd, verkocht en gebruikt creatief omvormen. De textielindustrie van de toekomst moet gebaseerd zijn op de uitgangspunten van de circulaire economie,’ verklaart ze nadrukkelijk.
De circulaire economie is een nieuw economisch model dat zich nieuwe manieren ten doel stelt om producten duurzaam te ontwerpen en zodoende minder afval voort te brengen, met minder vervuiling, en het energiegebruik tot een minimum te beperken. In plaats van na gebruik tot afval te worden gereduceerd, worden producten hergebruikt en gerecycled om ze maximaal te benutten, waarna ze veilig terugkeren in de biosfeer.
Grote textielmerken experimenteren al met circulaire innovaties. Zo gebruikt Adidas plastic afval uit de oceanen om er hoogwaardige sportschoenen van te maken, terwijl Speedo zwemkleding maakt uit overgebleven stoffen en productieafval. Op dit moment is de voornaamste uitdaging niet de productietechnologie, maar de psychologie —
het schijnt gemakkelijker te zijn om met plastic afval een schoen te maken dan de houding van de consument te veranderen.
Als expert in de circulaire economie gelooft Niinimäki dat consumenten heropgevoed moeten worden om circulaire ‘slow fashion’-alternatieven te omarmen.
‘De meeste consumenten weten niet eens wat ze kopen en hoe het wordt gemaakt. Als ik mensen vertel dat tweederde van wat ze dragen uit aardolie bestaat, dan schrikken ze steevast,’ onthult ze.
‘In de jaren vijftig van de vorige eeuw werd dertig procent van het gezinsinkomen besteed aan kleding. Nu is dat minder dan tien procent, toch is de hoeveelheid kleding per persoon met twintig procent gegroeid. Kleding is gewoon veel te goedkoop. Het wordt tijd dat we die houding dat kleding goedkoop hoort te zijn met wortel en tak uitroeien — we kunnen het ons veroorloven om in betere kwaliteit te investeren.’
Er is groeiende belangstelling voor de overgang naar een circulaire textielproductie, maar de hoeveelheid gerecyclede textiel blijft niettemin laag. Professor Niinimäki gelooft dat regelgeving, belastingheffing en financiële sancties de snelste manieren zijn om iets te veranderen.
‘Er zijn tal van goede wetten in de Europese Unie, maar zelfs de beste wetten zijn zinloos als ze niet worden toegepast en gehandhaafd in de landen waar de textiel feitelijk wordt geproduceerd. We hebben behoefte aan strenge regelgeving die wereldwijd in acht wordt genomen. De maatschappelijke impact en de impact van kleding op het milieu moeten systematisch worden gemeten,’ zegt ze stellig.
De Europese Unie stelt restricties aan een groot aantal chemicaliën die in textiel wordt toegepast die in Europa wordt verkocht. De meeste van die beperkingen zijn opgenomen in de REACH regelgeving van de EU, en in de REACH Appendix XVII staan inmiddels verboden gevaarlijke stoffen die zijn aangemerkt als carcinogeen, mutageen of toxisch voor de voortplanting.
De Europese Commissie werkt nu aan een verplichte bronvermelding op textiellabels. Nu is de informatie over waar kleding wordt gemaakt niet bindend. Er is ook geen EU-brede wetgeving over het gebruik van symbolen in het wasvoorschrift en andere voorzorgen rond textielproducten.
Een andere welkome maatregel zou een CO2-heffing zijn om energiezuinigheid bij de fabricage te stimuleren en om het hergebruik van polyester te propageren, omdat het een veel lagere CO2-voetafdruk heeft dan nieuw geproduceerd polyester. Voorlopig is gerecycled polyester nog vrijwel onbetaalbaar.
‘Er zijn tal van uitdagingen op weg naar een meer circulaire economie. Er is niet een enkele beleidsmaatregel die al die uitdagingen in een keer kan oplossen,’ zegt Professor Riina Antikainen, directeur van het Programma voor een Duurzame Circulaire Economie van het Finse Instituut voor Milieuvraagstukken (SYKE).
Naast regelgeving vindt Antikainen dat er monetaire instrumenten moeten komen zoals publieke investeringen om meer circulaire verdienmodellen kracht bij te zetten. ‘Het vraagstuk rondom textiel moet vanuit holistisch standpunt tegemoet worden getreden, rekening houdend met de levenslange invloed op het milieu en de maatschappij en er moet tevens een breed actieplan komen, gericht op het nemen van maatregelen.’
Ruggengraat: dan weer iets ouds, dan weer iets nieuws
Als de toekomst van de mode een circulaire is, waar gaan we dan precies naartoe? Het is 2049, Anna K. is 46 and ze heeft een dochter van zestien, Maria. Wegens de ongebreidelde opwarming van de aarde is de temperatuur met meer dan twee graden Celsius toegenomen en steeds grotere gebieden zijn ten prooi gevallen aan ernstige droogte. Het meeste overgebleven bebouwbare land wordt gebruikt voor de verbouw van voedsel en er zijn strenge regels om de sterk slinkende watervoorraden te beschermen tegen verdere vervuiling. Het einde aan ‘fast fashion’ is een breed aanvaarde realiteit.
Maria’s kleren leiden niet meer tot méér afval. De meeste kleren wordt vervaardigd uit duurzame grondstoffen zoals hout, planten of algen. Sommige worden geproduceerd uit gerecyclede industriële zijstromen en chemisch of mechanisch gerecyclede materialen. Traditionele materialen zoals hennep, brandnetels en linnen zijn helemaal terug, wat weer heeft geleid tot een heropleving van meer plaatselijke productie. In het kielzog van plaatselijk verbouwde gewassen is lokaal geproduceerde textiel in 2049 een levendige trend. Modeconsumenten staan erop te weten waar de kleren die ze kopen precies vandaan komen. Veel van Maria’s vrienden en vriendinnen volgen een ‘no-polyester dieet’.
Tegenwoordig draagt ze broeken vervaardigd uit duurzame, plaatselijk verbouwde brandnetel, die het in noordelijke gebieden goed doet, zonder dat er pesticiden hoeven te worden toegepast. Tal van kleinschalige hennepkwekerijen in Europa oogsten hun hennep zelf, spinnen het, maken er kledingontwerpen voor en produceren de kleren ter plaatse. Deze micro-labels produceren kleine hoeveelheden duurzame, op kwaliteit-gerichte mode in samenwerking met lokale ontwerpers.
Omdat giftige chemicaliën in de textielproductie wereldwijd zijn verboden, zijn de aardse kleuren in Maria’s kleding afkomstig van plantaardige verfstoffen en houtextracten.
Als liefhebber van vintagemode komt Maria aan luxe kleren door een kledingdeelsyteem en kan ze kleding huren bij verhuurbedrijven vergelijkbaar met Uber en Airbnb. De deeleconomie biedt de modefanaat gemak en nut, omdat het goedkoper is om dure kleren te huren dan ze zelf te kopen. ‘Gebruik zonder eigendom zonder’ is het credo van de textielconsument van 2049.
Maria’s vintage kasjmiertrui komt van een Marktplaats. De levensduur van zelfreinigend materiaal van hoge kwaliteit als kasjmier kan door zorgvuldig onderhoud met vele jaren worden verlengd. Maria betaalt per maand een vast bedrag in ruil waarvoor ze een vast aantal kledingstukken kan laten repareren om de levensduur van de modeschatten waar ze zo van geniet te verlengen.
Maria’s garderobe is deels afkomstig uit zijstromen uit de landbouw en de industrie, waardoor afval als waardevolle bron weer terugkeert in de circulaire economie. Omdat ze in Finland woont, moet ze duurzame, water- en winddichte bovenkleding aan. Haar winterjas is gemaakt van gerecycled nylon, vervaardigd uit afgedankte visnetten. De buitenzolen van haar diervrije lerenschoenen zijn gemaakt van gerecyclede autobanden. In 2049 wordt zuiver rubber niet langer gebruikt in schoenen, evenmin als autobanden nog op de vuilnishoop belanden.
Haar ondergoed is gemaakt van nieuwe uit hout gewonnen stoffen, vergelijkbaar met lyocell, een volledig biologisch afbreekbare vorm van rayon, vervaardigd uit houtpulp. Lyocell-vezel kan geproduceerd worden in een gesloten kringloop, met ingrediënten als gerecyclede katoenresten, wat een zijdeachtige, milieuvriendelijk alternatief biedt voor synthetische vezels.
Circulair: het nieuwe zwart
De mode-industrie van de toekomst leidt niet tot afval, maar gebruikt alleen gerecycleerde grondstoffen, het afval van de ene tak van nijverheid is een waardevolle schat voor de andere. Alle materialen verkeren voortdurend in staat van hergebruik.
Maria’s toekomstige garderobe heeft misschien iets utopisch, maar dit wensbeeld is geen fantasie en ook niet onrealistisch. ‘We zien nu al spannende innovaties in de technologie rond de productie van textiel. Er worden geheel nieuwe materialen ontwikkeld uit afval en zijstromen. Sommige worden geproduceerd met behulp van microben of schimmels of met behulp van biotechnologie,’ beschrijft professor Pirjo Kääriäinen, expert in duurzame vezelinnovatie aan de Aalto Universiteit.
‘Er zijn veelbelovende vernieuwers in de mode-industrie die interessant werk verrichten met gerecycleerd materiaal en enzymtechnologie om het gebruik van onontgonnen hulpbronnen tot een minimum te beperken,’ voegt Kääriäinen eraan toe. Als voorbeeld noemt ze Modern Meadow, een startup in New Jersey, die in het laboratorium een vervanger heeft ontwikkeld voor diervrij leer, Zoa™, het eerste op biologische wijze gefabriceerde materiaal gebaseerd op collageen.
‘Een andere pionier is Pure Waste, een Fins bedrijf dat veel geld heeft gestoken in geavanceerde mechanische systemen om volledig hernieuwbare stoffen en garens te fabriceren,’ zegt ze.
Ze noemt ook de inspanningen van Patagonia, een Amerikaans outdoor-kledingmerk dat in 1993 overging op de fabricage van polyester uit plastic limonadeflessen. Patagonia heeft onlangs een nieuwe stof op de markt gebracht, een mengsel van hergebruikte katoen en hergebruikt polyester, en directeur Rick Ridgeway heeft erop gezinspeeld dat een katoenen T-shirt in de toekomst wel eens CO2 uit de atmosfeer zou kunnen halen.
‘Maar om die innovaties op doelmatige manier bruikbaar te maken, hebben we meer en slagvaardiger samenwerking nodig in de textielketen. Als er bijvoorbeeld een kip wordt geslacht voor menselijke consumptie, dan worden de veren geplukt en afgedankt. Die kunnen goed gebruikt worden in de textielindustrie,’ vindt Kääriäinen.
Ze gelooft dat een volledig circulaire, duurzame textielindustrie haalbaar is, en geen luchtkasteel: ‘We kunnen misschien niet eens anders! Als grondstoffen maar schaars genoeg worden, dan hebben we beschikbare grond nodig voor de verbouw van voedsel. Ik geloof dat de oplossing ligt in de terugkeer naar kleinschalige lokale teelt van gewassen zoals brandnetels, in samenhang met innovaties in het recycleren en in de biotechnologie – een combinatie van eeuwenoude tradities en eenentwintigste-eeuwse wetenschap,’ voorspelt ze.
Professor Niinimäki is het ermee eens: ‘
Tegenwoordig verbruiken we vier keer meer textiel dan in de jaren zeventig van de vorige eeuw.
Vijftig jaar geleden, waren we zuiniger op onze kleren. Ik geloof dat de verandering nu weer de andere kant op kan gaan. Het gaat er gewoon om dat we de ontwikkelingen omkeren.’
Niinimäki ziet de uitdagingen van de textielindustrie niet slechts als bedreiging maar ook als een krachtige prikkel tot innovatie. ‘Er ligt een enorme kans om gebruik te maken van een enorm arsenaal aan waardecreatie. De mode van de toekomst zal er niet goedkoper op worden, integendeel, maar we kunnen er gewoon niet omheen dat we meer zullen moeten overhebben voor de kleren die we willen dragen. Misschien dat we dan ook redenen hebben om er zuiniger mee om te gaan.’
Wil je graag meer lezen? Neem dan hier voor slechts 20 € een abonnement op het tijdschrift en lees meer of vraag hier een gratis proefnummer aan.
Dit artikel verscheen in het Engels als ‘What to Wear? Why Fast Fashion Is Costing the Earth’ in Green European Journal 2049. Special Edition 2019.
Bio
Silja Kudel is een freelance journaliste uit Sydney, nu wonend in Helsinki, die regelmatig bijdragen levert voor diverse culturele en economische publicaties.
Noten
[1] Global Fashion Agenda and The Boston Consulting Group (2017). Pulse of the Fashion Industry Report. Beschikbaar op <bit.ly/2GhsD8w>.
[2] Ibid.
[3] Ellen MacArthur Foundation (2017). A new textiles economy: Redesigning fashion’s future. Beschikbaar op <bit.ly/2S37q9t>.
[4] Clean Clothes Campaign. Made in Europe: the ugly truth. Beschikbaar op <http://bit.ly/2HHso95>.
[5] Jennifer Chu (2013). Footwear’s (carbon) footprint. MIT News. Beschikbaar op <http://bit.ly/2WwxzfA>.