De klimaatcrisis lijkt andermaal onze vakantiepret te verstoren, schrijft Jan Mertens van Oikos. ‘Net wanneer we weg willen van het normale duwt de nieuwe normaliteit ons met de neus op de feiten.’
Terwijl het in het journaal uitgebreid gaat over één jaar na de vreselijke waterramp in het zuiden van ons land, krijgen we een verslag over acute droogte en de waarschuwing dat het bijzonder warm zal worden. In ons hoofd is vakantie nog altijd de tijd dat we ‘weg’ gaan. We vergeten daarbij al snel dat heel veel mensen niet de middelen hebben om effectief weg te gaan.
‘We moeten ons aanpassen.’ Zo klinkt het dan al snel. Maar wat bedoelt men daarmee? Ja, een belangrijk deel van ons klimaatbeleid zal erin moeten bestaan dat we onze maatschappij meer veerkrachtig maken, beter bestand om de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. Maar al te vaak is het een slogan die als onderliggende redenering heeft: we moeten niet te veel meer praten over drastische vermindering van emissies, en al zeker niet over de te grote voetafdruk van die maatschappelijke groepen die de grootste verantwoordelijkheid dragen.
Of we afklokken op een klimaatverandering van 1,5, 2 of 3°C maakt echter nog een gigantisch verschil uit op het vlak van wie de gevolgen zal dragen. Welke mensen woonden het dichtst bij de kolkende Vesder? Wie woonde in de huizen die niet meer heropgebouwd zullen worden? Wie had de slechtste verzekering? En wie woont, in alle grote wereldsteden, het dichtst bij de plekken die eerst zullen overstromen? En omgekeerd: wie kan het zich veroorloven om zich terug te trekken in het groen, met een hek om het huis, een dikke SUV op de oprijlaan, een eigen zwembad zonder vervelende jongeren die ook een beetje verkoeling zoeken en met binnen de geprivatiseerde koelte?
Het ultieme cynisme is dat het net die klimaataanpassers zijn die het lot van de meer kwetsbaren retorisch misbruiken om vooral geen vragen te moeten stellen bij de rijken.
‘Als we het vliegen duurder maken, kunnen de arme mensen niet meer vliegen.’ Nog los van het feit dat de arme mensen niet of slechts heel weinig vliegen, is het bitter dat zo wordt gepoogd om vooral geen aandacht te leggen op een kleine groep van rijken is die heel erg veel vliegt en zo de grootste verantwoordelijkheid draagt voor een economisch model waarvoor anderen de zwaarste prijs betalen. De prijs uit zich in een toenemende onleefbaarheid in het Globale Zuiden en in slechte werkomstandigheden voor wie in de onderwereld van onze luchthavens moet werken. Ja, heel wat landen in het Zuiden zouden het uitzicht moeten krijgen op een duurzame en rechtvaardige ontwikkeling. Maar in een wereld met een groeiende klimaatcrisis die steeds harder tegen de planetaire grenzen botst, kan dat alleen als de globale consumentenklasse, vooral in het Noorden, de eigen voetafdruk drastisch verkleint. Een minder cynische en uiteindelijk enige rechtvaardige uitweg is dat ecologisch gulzigen hun levensstijl fors aanpassen. Maar over die vorm van adaptatie willen ze het waarschijnlijk liever niet hebben.
Nochtans hebben we heel erg veel nood aan een ‘rechtvaardige veerkracht’. In Europa zien we duidelijk hoe sommige bevolkingsgroepen harder getroffen worden door het veranderende klimaat. Zij die meer gevolgen ondervinden van onder meer de grote hitte zijn vaak de mensen die het al moeilijker hadden, door een lager inkomen, een slechtere gezondheid, een slechtere woning, …
Mensen met een hogere maatschappelijke status hebben vaak beter toegang tot groenvoorzieningen en hebben sowieso meer middelen om zich te beschermen, terwijl ze meer verantwoordelijkheid dragen voor het probleem. Een deel van de beleidsmaatregelen dat bedoeld is om de stijgende energiekost aan te pakken komt vooral ten goede van wie al rijk is, zo bleek nog maar eens.
En sommige politici die zeggen op te komen voor ‘de’ middenklasse eisen vooral dat alle maatregelen ten gunste van de meest kwetsbaren ‘gecompenseerd’ worden voor de rijkeren. Op die manier gaat heel wat publiek geld naar mensen die het eigenlijk niet echt nodig hebben en is het verloren voor ander publiek beleid, zoals het versneld energetisch renoveren van die woningen waarin de meest kwetsbaren wonen.
En wereldwijd zien we hetzelfde mechanisme. Zo bleek onlangs dat enkele van de armste landen in Afrika veel meer geld moeten uitgeven aan adaptatie aan klimaatverandering dan ze kunnen uitgeven aan gezondheidszorg. Wanneer die landen een grotere financiële compensatie vragen voor de geleden schade – waarop ze trouwens recht hebben op basis van internationale klimaatakkoorden – zeggen diezelfde cynische politici dat men moet ophouden met ‘ons’ een schuldcomplex aan te praten.
Dus ja, we moeten ons aanpassen. En dat betekent ten eerste dat we de volgende jaren alles op alles moeten zetten om de broeikasgasemissies snel en fors naar beneden te krijgen. Dat impliceert een aanpassing van wat we ‘normaal’ zijn gaan vinden en dat houdt vooral in dat zij die de grootste verantwoordelijkheid dragen voor het probleem – met name de rijkeren met een onhoudbaar grote ecologische voetafdruk – hun levensstijl aanpassen om zo meer planetaire ruimte te maken voor de meer kwetsbaren.
Een rechtvaardige adaptatie dus.