Over de noodzaak van een nieuwe participatiecultuur

Recensie: Uit de puinhopen. Een nieuwe politiek in een tijd van crisis.  Monbiot, George (Lemniscaat, Rotterdam, 2018, 207 p.) door Roger Jacobs.

George Monbiot (geb. 1963) studeerde zoölogie in Oxford en maakte in zijn jonge jaren naam als een tot de verbeelding sprekende groene onderzoeksjournalist, activist en wereldreiziger. Later zou hij zijn niet van gevaren gespeende baan inruilen voor die van The Guardian – columnist wiens analyses en voorstellen hem in Engeland de titel van ‘the foremost green public intellectual for 30 years’ (Antipode, februari 2017) opleverde. Alhoewel zijn naam tot voor kort wel een belletje bij mij deed rinkelen –ik denk daarbij aan zijn pleidooi voor de herintroductie van grote, wilde diersoorten in de Europese natuur (‘Feral’ (2013))- had ik nog nooit een boek van hem gelezen. Toen ik op aanraden van drie van mijn kennissen (onafhankelijk van elkaar) zijn laatste pennenproduct ‘Uit de puinhopen’ doornam besefte ik dat dit een kennismaking was met  één van de interessantste groene auteurs van de laatste jaren. Natuurlijk omdat hij een aantal van mijn opvattingen – zeker niet allemaal – bevestigde maar deze tegelijk dichter bij de leefwereld van de doorsnee burgers liet aansluiten door ze op te nemen in een  ‘Groot Verhaal’ geschreven in een begrijpelijke taal.

Wetenschappelijke waarheid en narratieve getrouwheid

In het aanvangshoofdstuk legt Monbiot het belang van ‘verhalen’ uit: het zijn middelen waarmee we een weg zoeken doorheen de wereld. Als we pogen een complexe situatie te doorgronden dan doen we dat niet door op zoek te gaan naar samenhangende en betrouwbare feiten maar wel naar een samenhangend en begrijpelijk verhaal. Filosofische of wetenschappelijke rationaliteit moet het steeds afleggen tegenover ‘narratieve getrouwheid’: weerspiegelt het verhaal onze verwachtingen ten aanzien van het menselijk gedrag, verloopt het zoals verhalen horen te verlopen, … ? Een wetenschappelijk gefundeerd ‘waar’ verhaal is nooit in staat zo’n krachtig ‘imaginair’ verhaal te ontkrachten of zelfs maar te corrigeren. Feiten die niet passen binnen de narratieve ‘waarheid’ worden gewoonweg genegeerd behalve als ze deel gaan uitmaken van een nog krachtiger verhaal. Het patroon van zo’n politiek relevant krachtig verhaal is steeds hetzelfde. Het land verkeert in chaos door toedoen van machtige en boosaardige krachten die ingaan tegen de belangen van de mensheid. De ‘held’ – enkeling of groep- neemt het met vallen en opstaan op tegen deze duistere machten en herstelt uiteindelijk de orde. Zelfs de meest groteske doctrines worden aanvaardbaar als ze ingebed worden in een dergelijke verhaalstructuur.

Het mag ons daarom ook niet verwonderen datzelfde narratieve patroon terug te vinden in de twee meest succesvolle ideologieën van de laatste eeuw. De ‘sociaal – democratie’ verklaarde het verval van de wereld door het inhalige gedrag van de op winst beluste kapitalisten die een politiek en financieel monopolie bezaten. Met als gevolg: crisis en oorlogen. Slechts door zich te verenigen op basis van haar gemeenschappelijke belangen kon de wereldbevolking de macht van het uitbuitende kapitaal breken en deze vervangen door een herverdelende en beschermende staat die de rechtvaardige orde herstelde en de toekomstige bestaanszekerheid garandeerde. Vanaf de zeventiger jaren van de vorige eeuw verklaarde het opkomende ‘neo – liberalisme’ de toenemende economische en sociale stagnatie door de wurggreep van een te machtig geworden staat die vrijheid, individualisme en kansen in de kiem smoorde. Dankzij het moedige optreden van vrijheidslievende ondernemers en academici werd de statelijke moloch op de knieën gedwongen en terug in dienst van de maatschappelijke dynamiek gesteld. De orde wordt hersteld door de creatie van vrije markten die rijkdommen en kansen voortbrengt en zo een welvarende toekomst voor alle initiatiefrijke mensen in petto houdt. Deze twee doctrines bots(t)en voortdurend tegen feiten die hen hadden kunnen weerleggen indien hun narratieve overtuigingskracht geringer was geweest.

Het neo – liberale beeld van de werkelijkheid heeft ondertussen het sociaal – democratische verhaal onderuit gehaald maar staat nog sterk genoeg om politieke  mainstream verhalen én fragmentarische contra-verhalen (populisme, ecologisme) te weerstaan.

Dat draagt bij aan de meest kenmerkende toestand van onze tijd: vervreemding. ‘Vervreemding is een breed begrip. Het houdt onder meer in dat mensen geen macht meer hebben over het werk dat ze doen, geen binding met de gemeenschap en de samenleving, hun vertrouwen verliezen in de politieke instituties, de toekomst niet meer met een gerust hart tegemoet zien, hun gevoel van zin en betekenis verliezen, en het idee hebben dat ze geen greep meer hebben over hun eigen bestaan. (p. 58). Het ergste slachtoffer van deze vervreemding is het samenhorigheidsgevoel. De sociaal – democratie heeft wel gezorgd voor een systeem van sociale voorzieningen dat welvaart bracht maar tevens de zelfstandigheid en de wederzijdse hulp van de ontvangers aantastte. Toen dat systeem onder het neo – liberale gesternte sterk werd ingekrompen (West-Europa) of zo goed als afgeschaft (in de Angelsaksische wereld) kwam het sociale lijden terug maar dit keer in een maatschappelijk vacuüm (‘Je staat er alleen voor’ want de gemeenschap is verdwenen en de staat ‘pampert’ voortaan niet meer maar ‘activeert’). De gemeenschap moet dus hersteld worden in combinatie met de heropbouw van een sociaal valnet.

De onontbeerlijke participatiecultuur

Dat is enkel te bewerkstelligen via de geleidelijke revival van de participatiecultuur. Deze kan het gemeenschapsleven terug gaan bezielen en het gras onder de voeten van de zondebokjagers wegmaaien. Daarvoor moeten kleine bestaande initiatieven (denk maar aan volkstuintjes, repair – café’s, LET’s, parochiale vluchtelingenopvang …) uitgroeien tot ‘dikke netwerken’: gestadig zich uitbreidende projecten vormen de voedingsbodem van onvoorziene nieuwe initiatieven waarin steeds meer mensen –niet enkel de maatschappelijk betrokken types en superburgers- een plaats en functie vinden. Monbiot benadrukt het belang van laagdrempeligheid waar mensen met weinig geld, opleiding en maatschappelijk zelfvertrouwen zich op hun gemak kunnen voelen en waar niet te veel van hen gevergd wordt. Samen voor kinderen zorgen, samen inkopen doen, eenvoudige vaardigheden aanleren, gereedschap en apparatuur delen en iets maken of herstellen … Financieel geruggensteund door de lokale overheid kan dit na een tijd leiden tot een omslagpunt wanneer 10 à 15% van de buurtbewoners regelmatig aan dit soort activiteiten deelneemt.

Het is een ‘understatement’ om te stellen dat dergelijke participatiecultuur politieke neveneffecten heeft. Een werkzame participatiecultuur is het nieuwe politieke leven.

De meeste mensen baseren hun politieke keuzen immers niet op rationele argumenten (= beredeneerd informatie beoordelen) maar op wie ze ‘zijn’. Als politieke wezens handelen we als leden van maatschappelijke groepen die hun identiteit tot uitdrukking willen brengen. Mensen stemmen op politieke partijen die het best lijken aan te sluiten bij hun cultureel milieu, onafhankelijk van het feit of die partijen echt hun belangen dienen. Geschoolde milieus hebben weliswaar oog en oor voor informatie maar gebruiken die vooral om hun vast staande meningen te rechtvaardigen maar niet om deze te herzien of bij te sturen. Een effectieve participatiecultuur kan onze identiteit een nieuwe vorm geven via onze dagdagelijkse ervaringen die ons het gevoel geven van ‘Hier hoor ik bij en daar niet: deze mensen zijn mijn bondgenoten en dat daar zijn mijn tegenstanders’ (p. 87). Ook iemand met een andere cultuur of taal kan ‘zoals jij zijn’. Monbiot gaat akkoord met de bekende post – kapitalist Paul Mason wanneer deze stelt dat sterke gemeenschappen een vervanging kunnen bieden voor de uiteengevallen en geflexibiliseerde arbeidersklasse. Zij vormen de nieuwe voedingsbodem van verzet én van constructieve voorstellen die niet enkel hun eigen (werknemers)belangen dienen maar tevens die van de gemeenschap en –waarom niet?- van de maatschappij in zijn geheel. Sterke gemeenschappen kunnen voor zichzelf opkomen door eisen te gaan stellen bij hun lokale overheden en de openbare nutsbedrijven (mobiliteit, ruimtelijke ordening, groene omgeving, lucht- en waterkwaliteit, enz.). Het grote voordeel van actief burgerschap in de lokale gemeenschap is dat de daarmee samenhangende identiteit en waardigheid volledig in eigen hand liggen en niet afhangen van een baan die staat of valt naargelang van de grillige koers van de beursaandelen!

Staat, markteconomie en de ‘commons’

Dikwijls wordt gesteld dat het de fundamentele uitdaging van de politiek is om het juiste evenwicht te vinden tussen de macht van de markt en die van de staat. Monbiot beschouwt dit als een verkeerde premisse want noch de markt, noch de staat, noch de combinatie van de twee kunnen in al onze behoeften voorzien. Beide hebben hun aandeel gehad in de vernietiging van de samenhorigheid en daardoor bijgedragen tot vervreemding, woede, normvervaging en extremisme. Eén element blijft opvallend onvermeld: het gemeenschappelijke bezit (‘commons’). Dit kan een lokale gemeenschap doel en richting verschaffen. Mooi citaat: ‘De bestaansmiddelen die het levert kunnen helpen om de leden van de gemeenschap bestaanszekerheid te verschaffen (…) De gemeenschappelijke bestaansmiddelen zorgen ervoor dat de levens van de leden met elkaar verweven raken. Het intact houden van de bron van die bestaansmiddelen houdt in dat er met andere mensen samengewerkt dien te worden om regels en ethische codes op te stellen en naleving daarvan af te dwingen. Bloeiende commons vormen, naar mijn overtuiging, een cruciaal onderdeel van de samenhorigheidspolitiek’ (p. 96). Hij gaat tamelijk diep in op mogelijke beheervormen van gemeenschappelijk bezit en suggereert om hun opbrengsten te gebruiken on een universeel basisinkomen te financieren.

Dit alles mag niet de indruk wekken dat Monbiot het bestaansrecht van de staat en van de markteconomie zou ontkennen. Wat de staat betreft schrijft hij: we hebben haar nodig om ons te beschermen tegen de macht van het geld en van de wapens. Maar momenteel heeft zij zich vereenzelvigd met de oligarchieën: de bescherming van de bevolking heeft moeten wijken voor de winst van de bedrijven en de miljonairs. Ter remediëring doet hij een aantal concrete voorstellen die gericht zijn op de Britse en Amerikaanse politieke systemen. Als voorbeeldland verwijst hij daarbij naar de referendum – democratie in Zwitserland: Zwitserse burgers hebben  opvallend meer vertrouwen in hun overheid dan in andere landen omdat zij er meer greep op hebben. Hij schrijft: ‘Het is een belachelijke gedachte dat welke regering dan ook goed zou kunnen inspelen op de behoeften van een moderne natie zonder aanhoudende feedback op haar beleid en daadwerkelijke (in plaats van impliciete) instemming daarmee door de bevolking. De gedachte dat een regering daar wél toe in staat is, blokkeert het potentieel voor echte democratie dat de huidige technologie ons biedt’ (p.147). De reëel bestaande markteconomie én de economische wetenschap wordt verweten dat zij de biosfeer behandelen als een externe factor en zich doodstaren op de heilige koe ‘groei’. Economische groei is afhankelijk van consumentisme dat parasiteert op grondstoffenverbruik en dus op aantasting van eco – systemen. Als efficiënte anti – stof prijst Monbiot Kate Raworths boek ‘Donuteconomie’ aan dat het onderwerp van de economie ‘reframet’ (frame = het gedachtenkader dat onze kijk op een kwestie bepaalt). Economie draait niet om groei maar ‘binnen de mogelijkheid van de planeet voorzien in de behoeften van iedereen’. We hebben geen nood aan groeiende economieën maar wel aan economieën die gedijen binnen de ecologisch veilige en sociaal rechtvaardige ruimte van de donut. Monbiot wijdt in dit verband uit over het belang van burgerbegroten: het grip krijgen op overheidsbegrotingen en dan vooral op het beschikbare investeringskapitaal. Als burgers macht krijgen over begrotingen zal hun betrokkenheid bij overheidsbestedingen toenemen en zal er ook meer nagedacht worden over de betekenis van ‘economie’ (een groeimachine of een welzijnsinstrument).

Een paar bedenkingen

Ik zou ‘Uit de puinhopen’ willen aanbevelen aan allen die geboeid zijn door de complexiteit, draagwijdte en mogelijkheden van de zich voltrekkende sociaal – ecologische transitie. Ik heb zelden een zo vlot geschreven boek gelezen waarin de meest uiteenlopende aspecten van de transitie (maatschappelijke en politieke decentralisatie, een participatieve staat, een groene economie met een belangrijke ‘commons’ – peiler, het basisinkomen, de burgerbegroting, een communicatieve en politieke strategie) op een kleine 200 bladzijden zeer bevattelijk behandeld worden.

George Monbiot is echter een Engelsman die zich op de eerste plaats richt tot een Brits en Amerikaans publiek en dat maakt dat bepaalde passages en hoofdstukken minder relevant zijn voor een continentaal publiek. Het meerderheidskiesstelsel in Groot Brittannië en de V.S. maakt dat het bestuur bijna uitsluitend de zaak is van de twee grootste partijen en dat er voor de groene partijen slechts een figurantenrol is weggelegd.  Hetzelfde kan gezegd worden van het laatste hoofdstuk (‘Zorgen dat het gebeurt’) dat volledig gewijd aan de electorale strategie (‘Big organizing’) van de campagnevoerders rond Bernie Sanders: zeker lezenswaardig maar,  veronderstel ik,  niet van toepassing ‘bij ons’. Ook de sociale kaalslag die het neo – liberalisme van Thatcher en The Third Way van Blair in de volkswijken van de grote Engelse steden hebben aangericht is nauwelijks vergelijkbaar met het beleid van ‘onze’ actieve welvaartsstaat.

Verder heb ik de indruk dat Monbiot niet echt op de hoogte is van gelijkaardige transitiebewegingen in het verleden of in het buitenland. In een korte passage (p.75) verwijst hij wel naar vormen van ‘socialistisch municipalisme’ in de eerste helft van vorige eeuw (in Wenen, Catalonië en de V.S.) en recenter naar de vluchtige protestbewegingen Occupy, Indignados en het Franse Nuit Debout maar veel meer dan dat ze zich inzetten voor het ‘herstel van de gemeenschap’ en ‘scholing’ van arbeiders wordt daarover niet gezegd. Ook over het recente Spaanse municipalisme of het Koerdische ‘Democratische Confederalisme’ geen woord. Ik vond in zijn boek geen enkele verwijzing naar het werk van Murray Bookchin wiens municipalistische theorie toch in het verlengde lag van een doorwrocht ecologisch wereldbeeld (‘sociale ecologie’). Bookchin zou zeker niet onder de indruk geweest zijn van de Monbiots zwierige aanpak vanuit de losse pols net zoals Monbiot niet hoog zal oplopen met Bookchins nadruk op rationaliteit en een wetenschappelijk gefundeerd ‘waar’ verhaal. Bookchin kon echter ongetwijfeld wel iets leren van Monbiots ongedwongen en ondogmatische aanpak terwijl Monbiots groene mozaïek beter uit de verf zou zijn gekomen met een wat meer coherente methodologie.

Nochtans doet Monbiots ‘groene utopie’ in laatste instantie zeer Bookchiaans aan. ‘Laten we ons voorstellen, ook al zijn we misschien niet in staat of bereid om daarnaar te handelen, dat de grote natiestaat aan haar einde is gekomen. Misschien kunnen we ons een systeem voorstellen waarin de primaire politieke eenheid de stad is, met het daarbij behorende achterland, of de subnationale regio. Deze autoriteit zou macht zoveel mogelijk delegeren aan haar districten en dorpen. Ze zou samenwerken met andere kantons om gemeenschappelijke problemen op te lossen en federale fora oprichten om bepaalde kwesties af te handelen, maar in andere opzichten onafhankelijk blijven. De federale fora zouden grotere kwesties delegeren aan mondiale organisaties met strak omschreven werkterreinen en bevoegdheden.

Op elk niveau, van dorp tot mondiaal forum, zou een rechtstreeks verkozen lichaam het primaat hebben over zowel niet – gekozen als indirect gekozen instituties. (…) Overal zou de soevereiniteit bij het volk berusten.

Met deze middelen kunnen we misschien een evenwicht vinden tussen mondiaal universalisme en lokale samenhorigheid. Zonder inbreuk te maken op onze fundamentele rechten zouden we weer greep krijgen op systemen die beweren ons te vertegenwoordigen. Zo ziet democratie eruit’ (p. 160 – 161). 

Roger Jacobs is filosoof en leerkracht basiseducatie, publicist en medeauteur van o.m. Het pomphuis van de 21ste eeuw (2000) en Terra incognita. Globalisering, ecologie en duurzame rechtvaardigheid (2006).

×
×

Winkelmand