Christian Felber ‘Naar een economie van het Gemene Goed’

Christian Felber komt op 6 maart spreken in de Minard in Gent over de ‘economie van het gemene goed’. Mis deze boeiende lezing niet en schrijf je tijdig in. Meer informatie en inschrijven

Hieronder lees je de recensie van Johan Malcorps over het boek van Christian Felber:

“Ware Winst. Gemene Goed-Economie als Wegwijzer”, Uitgeverij Jan Van Arkel, Utrecht, 2017, 208P

Iedereen is tegenwoordig voor een groene economie. In feite is het idee van een groene economie gerecupereerd door het systeem. Critici wijzen om die reden een vergroening van de economie af. Want het zou enkel gaan om een groen laagje vernis over de bestaande groei-, markt-, kapitalistische of staatskapitalistische economie. Het probleem is dat niemand op geloofwaardige wijze kan schetsen hoe zo’n alternatieve groene economie er in de praktijk zou uitzien. En nog minder hoe we de overgang naar zo’n groene economie 2.0  zouden maken.

De ‘Gemene Goed-Economie’ van de Oostenrijker Christian Felber is een variant op zo veel andere modellen van alternatieve groene economie. Hij noemt zelf de post-groei-economie, de sociaal en ecologisch gecorrigeerde markteconomie, de solidaire economie, de commons, de geef-economie, de veerkrachtige en regionale economie, de radicaal democratische en open economie, … In feite tracht hij met zijn gemene goed – economie elementen van al deze modellen te integreren. Het aantrekkelijke van het model van Felber, is dat het tot in de kleinste details is uitgewerkt. En dat hij via een beweging van bedrijven, verenigingen en burgers ook al bezig is met de uitbouw ervan. En dat niet alleen in Europa, ook in Latijns Amerika. Zijn model is utopisch, dat zeker. Maar het krijgt door de vele lopende praktische experimenten toch ook een zekere realiteitswaarde. Het wekte uiteraard ook al veel tegenstand op. Is Felber een pseudo – communist, de absolute reformist of gewoon een fantast? Dat is toch een nader onderzoek waard.

Menselijke vs. economische waarden

Voor Felber is het onbegrijpelijk dat er zo een grote kloof gaapt tussen algemeen menselijke waarden die gelden voor elk samenleven (zoals empathie, samenwerking, eerlijkheid en vertrouwen) en de waarden die gelden in de economie (egoïsme, hebzucht, winstbejag, concurrentie). Een egoïstisch gedrag van individuen zou leiden tot welvaart voor iedereen. Dat is het uitgangspunt van de liberale economie. Maar die zogenaamde onzichtbare hand van Adam Smith is een mythe. Net als de vermeende efficiëntie van het concurrentieprincipe. De sociale psychologie leert ons dat vertrouwen en samenwerking veel efficiënter zijn. De gevolgen van de dominantie van de huidige economische waarden zijn vernietigend : concentratie en misbruik van macht bij multinationale bedrijven en kartels, standplaatsconcurrentie, inefficiënte prijsvorming, sociale polarisatie en angst, onvervulde basisbehoeften en honger bij een groot deel van de wereldbevolking, ecologische verwoesting, uitschakeling van de democratie en verlies van zingeving.

Het gemene goed als doel van de economie

Voor Felber is het doel van de economie niet winst maken of het eigen belang promoten, maar “een zo groot mogelijke bijdrage leveren aan het gemene goed”. Geld en kapitaal zijn slechts een middel om het eigenlijke doel te bereiken, een toename van het gemene goed voor allen. Het BNP is als meetinstrument ongeschikt : het meet enkel het middel (geld), niet het doel (geluk). Felber pleit voor de opmaak van een ‘gemene goed balans’ voor bedrijven, met als op te volgen criteria : menselijke waardigheid, solidariteit, ecologische duurzaamheid, sociale rechtvaardigheid, democratie. Die beginselen heeft hij verder uitgewerkt in een matrix van 17 mogelijke gemene goed – indicatoren. Dat lijkt op de engagementen rond CSR (corporate social responsability) die bedrijven nu al aangaan. Maar het accent is totaal verschoven. De gemene goed-balans is niet langer vrijblijvend, wordt het belangrijkste punt van evaluatie voor de stakeholders van het bedrijf. En dat op basis van een externe audit. De financiële balans van het bedrijf wordt in status verlaagd tot enkel een middelenbalans. Financiële winst is slechts een middel. “Elke aanwending van financiële winst die het gemene goed vermindert, wordt begrensd”. Bedrijfswinsten kunnen wel ingezet worden voor nieuwe productieve investeringen, het verhogen van het eigen vermogen of van reserves, winstuitkeringen aan medewerkers, leningen aan andere bedrijven. Winsten mogen niet ingezet worden voor financiële investeringen, vijandige overnames van andere bedrijven,  of voor dividenduitkeringen aan eigenaars die niet in de onderneming werken (het principe van winstbeperking). En winsten kunnen al zeker niet gebruikt worden voor donaties aan politieke partijen.

Op basis van haar gemene goed – balans kan een bedrijf gemene goed – punten verwerven en aanspraak maken op privileges vanwege de overheid : lagere BTW of invoerheffingen, voordeliger bankkrediet, voorrang bij openbare aanbestedingen, kansen op samenwerking met universiteiten, subsidies. Felber wil overigens niets vastleggen. Wat als ‘gemene goed’ beschouwd wordt, moet volgens hem democratisch bepaald worden via een (burger)conventie voor de economie en moet uiteindelijk via een wet of zelfs via de grondwet verankerd worden. 

Hoe kapitalistisch is de gemene goed – economie ?

De gemene goed – economie van Felber draait nog steeds rond bedrijven die opereren in een markteconomie. Geld en privé-eigendom blijven bestaan. Maar de concurrentie op leven en dood tussen bedrijven uit de klassieke economie is vervanging door samenwerking en wederzijdse hulp. Binnen de “primaire structuur van samenwerking” blijven er wel vormen van mededinging bestaan. Bedrijven kunnen ook nog altijd falen. Voor Felber is het alternatief geen plan-economie. Hij gelooft dan eerder in “coöperatieve marktregulatie”. In crisis-situaties (als bedrijven vast lopen) zoeken ze samen naar oplossingen in een “crisis – of samenwerkingscommissie”. Binnen een regionaal economie-parlement worden bedrijfsinspanningen gebundeld. Bedrijven kunnen kapitaal aantrekken via gemene goed-banken, via eigen kapitaal van mensen (die hiervoor in ruil geen dividenden krijgen uitgekeerd, maar wel kunnen participeren aan een zinvol project), via persoonlijk kapitaal van werknemers of via renteloze leningen van andere bedrijven.

Vrijhandel en vrijhandelsakkoorden moeten ook voldoen aan alle criteria van de gemene goed -economie, dus volwaardig rekening houden met (verdragen rond) burgerrechten, sociale en culturele rechten, milieu en klimaat, uitwisseling van fiscale gegevens. Een land dat zich aan één van deze verdragen/criteria niet houdt, krijgt hoge tolheffingen aangesmeerd. Vermits bedrijven nog altijd failliet kunnen gaan, kunnen ondernemers of werknemers ook hun werk verliezen. Een stelsel van sociale zekerheid blijft behouden. Dat is voldoende flexibel en voorziet ook in de mogelijkheid van sabbatjaren. Als sokkel wordt een solidariteitsinkomen ingevoerd (zeg maar een basisinkomen dat maximum tweederde bedraagt van het minimumloon). En er is ook een gegarandeerd (basis)pensioen.

Democratische banken

De huidige op winst beluste ‘global player banken’ vervullen hun maatschappelijke rol niet : ze slagen er niet in spaartegoeden te garanderen en voldoende goedkope kredieten te verlenen. Wat ze wel doen is problematisch : ze ondermijnen de stabiliteit van het financieel systeem, ze zorgen voor inflatie door het creëren van giraal geld, ze genereren een financiële stroom van een massa armen naar een elite van rijken. Als ze dan dreigen over kop te gaan, moet de staat hen redden ten koste van zware besparingen voor heel de bevolking. In de gemene goed – economie worden banken eigendom van de soevereine bevolking. Geld als krediet wordt een publiek goed. Op vlak van vermogensbeheer zouden er geen fondsen meer zijn. Mensen leven van een arbeidsinkomen dat ze op de bank plaatsen, niet van kapitaalsinkomsten. De financiële markten worden gesloten. Centrale kapitalistische beurzen worden vervangen door regionale gemene goed – beurzen. Derivaten zijn er niet meer. Ratingbureaus zijn niet meer nodig. Er wordt ook komaf gemaakt met speculatie op termijn- en grondstoffenmarkten. Grondstofprijzen worden voortaan democratisch vastgelegd. Valutamarkten worden overbodig door de invoering van één wereldhandelsmunt (de terra) naast nationale muntéénheden en regionale complementaire munten.

De democratische bank zorgt voor een onbeperkte garantie op spaargelden, goedkope of zelfs kosteloze bankrekeningen, voordelige kredieten voor gezinnen, ondernemingen, de staat, filialen vlakbij, voor het wisselen van valuta. De democratische bank mag zelf geen geld creëren, mag enkel werken met “positief geld” gecreëerd door de Gemene Goed – Centrale Bank. Die centrale bank treedt ook op als “laatste kredietgever” en verzekert de democratische banken. Het systeem van rente wordt afgeschaft. Want rente leidt steeds tot groeidwang in de economie. Het einde dus voor de “luie kapitaalsinkomsten”. Kredietaanvragen worden getoetst aan gemene goed – criteria. De democratische bank is een regionale bank. De bestuurders worden lokaal verkozen. In het bestuur zitten werknemers, consumenten, debiteuren, kleine lokale bedrijven en een “ombudsman voor de toekomst” als vertegenwoordiger van toekomstige generaties. Ook de Centrale Bank wordt op vergelijkbare wijze democratisch aangestuurd.

In een overgangsfase zullen er nog private winst-georiënteerde banken bestaan naast gemene goed- georiënteerde banken. Op langere termijn zullen er enkel nog democratische (gemene goed-) banken zijn naast spaarbanken en coöperatieve banken.

Eigendom in de gemene goed – economie

De gemene goed – economie is een uitgesproken ethische markteconomie, met een mix van privé eigendom, openbaar eigendom, gemeenschapseigendom (commons) en gebruiksrechten. De inkomensongelijkheid wordt begrensd. De limieten worden vastgelegd door de economische (burger) conventie. Er wordt wel voorzien in een voldoende hoog minimumloon, gekoppeld aan een ‘goed leven-korf’. Hogere lonen worden via marginale belastingstarieven tot 100% wegbelast. Ook het privé vermogen wordt begrensd. Grote concerns worden gedemocratiseerd : hoe groter het bedrijf, hoe meer interne democratische controle voorzien wordt (door eigen personeel,  door publiek van buitenaf).  Ook het erfrecht wordt begrensd. Uit een openbaar generatiefonds worden “democratische dotaties” uitbetaald aan iedere burger. Een soort van “basisvermogen” bij de start van je leven. Burgers die hun democratische dotaties samenbrengen, kunnen zo het startkapitaal vormen om een nieuw bedrijf op te starten. Zo wordt ondernemerschap meer gelijkelijk verdeeld over de bevolking. Openbare bedrijven die de laatste jaren steeds meer geprivatiseerd werden (post, spoorwegen, water- en energiebedrijven) worden omgevormd tot “publieke gemene goed bedrijven”, met besturen verkozen via directe democratie. Op die manier ontstaat een nieuwe vorm van “public popular partnership” (cf. soortgelijke ideeën van Michel Bauwens).  Ten slotte wordt ook het eigendomsrecht over natuur en grond aan banden gelegd (bijv. woonoppervlakte, landbouwgrond, bedrijfsruimte).

Uitbreiding van de democratie

De afstand tussen burgers en hun verkozen vertegenwoordigers is te groot geworden. Door de collusie van de politieke, economische, wetenschappelijke en media-elites leidde dit tot verschillende “vertegenwoordigingscrises”. De echte soevereine rechten van burgers dienen hersteld te worden. Dat kan via regionale parlementen. Maar die mogen tussen twee stembusgangen in niet verstarren tot “tijdelijke dictaturen”. Felber gelooft in een directe democratie in verschillende stappen : burgers kunnen stemverklaringen verzamelen om een wet voor te leggen aan het parlement, om een consultatief of zelfs een beslissend referendum af te dwingen. Hij hecht veel belang aan de grondwetgevende macht : dat is voor hem het soevereine volk dat de basisspelregels voor samenleving en economie dient vast te leggen via burgerconventies. Zo voorziet hij conventies voor de opmaak van de basisregels voor de economie, voor het beheer van publieke diensten zoals openbaar vervoer, energie en media of voor de werking van de democratie zelf. Hij pleit voor een drie zuilen-democratie met naast de vertegenwoordigingsdemocratie (partijen, parlement, regering), de directe democratie (burgerintiatieven, referenda, conventies) en de participatieve democratie (directe gemene goed – inspraak in bijv. ondernemingen).

The proof of the pudding …

Allemaal mooi in theorie, hoor ik u zeggen. Maar kan dit ook echt werken? Felber verwijst naar een hele reeks van praktijkvoorbeelden die in feite al volgens één of meerdere van zijn principes werken. Hij biedt een pallet aan van de meest verscheiden experimenten : de super-coöperatie Mondragón in Baskenland, de Egyptische fairtrade coöperatie Sekem, ecofair textiel coöperaties in Oostenrijk en Mauretanië, ethische banken in verschillende Europese landen, community supported agricultrure (CSA), solidaire economie in Brazilië, open source bedrijven tot NGO’s en gratis vrijwilligerswerk wereldwijd. In al deze initiatieven ontdekt hij verwante zielen die uitgaan van één of meer van zijn principes van een gemene goed – economie.

Belangrijke toetssteen is ook de beweging die hij zelf oprichtte in 2011 : de ‘Vereniging ter stimulering van de Gemene Goed Economie’. Als trekker van Attac in Oostenrijk wist Felber in elk geval heel wat mensen in beweging te krijgen. In zijn boek zet hij het eigen succes dik in de verf. Hij verwijst naar pioniersgroepen (bedrijven, scholen, verenigingen, universiteiten, gemeenten, regio’s). Eind 2016 waren er volgens hem 400 balans – ondernemingen (die dus een gemene goed balans bijhielden). In juni 2017 zouden al meer dan 2.000 bedrijven en 160 organisaties interesse getoond hebben. Daarnaast is er al een hele reeks van gemene goed – gemeenten en regio’s : in Oostenrijk, Duitsland, Italië, Spanje en ook Wales, die bijvoorbeeld een gemene goed rapport opstellen voor hun gemeente of regio. Een honderdtal universiteiten treden op als culturele pioniers, soms met eigen studierichtingen (Burgenland), of zelfs leerstoelen (Valencia) in de gemene goed economie. Hij kan verder beroep doen op een rits van expertenteams (redacteurs, consultants, auditoren) en ambassadeurs/sprekers voor zijn gemene goed economie. In 20 landen in Europa en Latijns Amerika zijn er zo een 200 lokale ondersteuningsgroepen actief, de zogenaamde ‘energievelden’). Ten slotte zijn er ook internationale bijeenkomsten rond de gemene goed economie, het ‘internationaal parlement’ van de beweging. Het klinkt goed, maar soms is enige grootspraak hem ook niet vreemd.

Pseudo-economist en cryptocommunist ?

In 2013 kwam er zware kritiek op de ideeën van Felber van de kant van de Oostenrijkse Kamer van Koophandel. De gemene goed – economie zou de vrijheids- en eigendomsrechten van individuele burgers veel te veel inperken. Door (in hun ogen) de afschaffing van de vrije markt en de concurrentie, kwam je in een vorm van communisme terecht. Burgers zouden zich moeten verantwoorden t.a.v. de nieuwe gemene goed-organen die Felber wou creëren. Het geheel zou bijzonder bureaucratisch en inefficiënt uitvallen. En het zwaarste punt van kritiek : in feite kan je de gemene goed – economie alleen wereldwijd invoeren. Dat kan niet in één land alleen. Men gaf dan veruit de voorkeur aan het vertrouwde model van een  sociaal en ecologisch gecorrigeerde vrije markteconomie. Ook kritieken uit meer linkse hoek in Duitsland en Oostenrijk waren niet mals : de ideeën van Felber misten elke realiteitswaarde, waren zelfs pedant, aanmatigend of behoorlijk autoritair. Grote problemen als werkloosheid of lage lonen zou je hiermee niet oplossen. Het model zou slechts kunnen werken voor een 2% van de kleinere bedrijven. Voor grote ondernemingen of de economie in haar geheel zou de omslag naar een gemene goed – economie ondenkbaar en onhaalbaar zijn. Er zijn ook praktische bezwaren. Het Gemene Goed-bilan (een invulcahier van 47 pagina’s, kostprijs 50 €) biedt geen enkele garantie : bedrijven controleren vooral zichzelf. In vergelijking met echte audits of kwaliteitsbeoordelingen (bijv. ISO 9001) is dit ondermaats. In 2016 werd Felber zelfs inzet van een hele controverse rond handboeken economie. In die handboeken werd zijn gemene goed-economie ook als model beschreven, naast de ideeën van bekende economische denkers als Keynes, Marx, Friedman en von Hayek. Honderd economen kloegen dit aan in een open brief. Voor hen was er geen vergelijk mogelijk. Felber was hooguit een politiek activist, geen ernstige econoom.

Een heel ander denkkader

Het is dus niet moeilijk om de gemene goed – economie belachelijk te maken of als complete dromerij meteen weer af te serveren. Als de gemene goed – economie gepresenteerd wordt als een praktisch transitiemodel voor de korte termijn (en die pretentie heeft Felber wel), dan is de nodige skepsis echt wel geboden. Maar ik beschouw zijn boek eerder als een radicale denk-oefening over hoe het echt anders kan. Hoe kunnen we de economie van de grond af helemaal herdenken en stoelen op totaal andere premissen, op menselijke waarden, en niet op winstbejag? Ook sommige groene economen blijven redeneren in termen van een vergroening van de bestaande economische sjablonen. En dan kom je uit op een vergroening van een klassieke markt-economie, variaties op groene groei. Een marktconforme groene Wende naar Duits model. Of je raakt verzeild in nieuwe vormen van ecoscialisme en een groene plan-economie. Met staatsgeleide variaties op groene groei. Denk maar aan het ‘ecologisme‘ van de nieuwe grote roerganger in China, Xi Jinping.

Christian Felber brengt iets nieuws, doorbreekt gevestigde denkkaders. Maar zijn gemene goed-economie blijft steken in het utopische, zal allicht falen voor een ernstige realiteitstoets op grotere schaal. Veel van zijn ideeën zijn echter waardevol en op beperkte schaal wel bruikbaar en hanteerbaar. Misschien legde hij zo toch enkele puzzelstukken van een nieuwe groene economische synthese.

×
×

Winkelmand