Degrowth is de enige manier om de planeet te redden

Wat wensen ouders hun pasgeboren kind toe? Dat het gezond is, dat het ­opgroeit tot een fijne tiener en uitgroeit tot een volwassen mens. Er zijn geen ouders bekend die verlangen dat hun kind groeit en blijft groeien. Dat lijkt eerder iets voor een sprookje, of beter: een griezelverhaal.

En toch is dat de overheersende wens als het over onze economie gaat. Een land gaat zogezegd achteruit als het bruto binnenlands product niet groeit, als we niet steeds, jaar na jaar, meer producten en diensten produceren. En terwijl we ons goed kunnen voorstellen hoe onwezenlijk het zou zijn als een kind zou blijven groeien – het huis, de stoelen, het eten, het zou allemaal te klein of te weinig zijn – lukt dat niet als het over de groei van de economie gaat in het huis van de mens, onze aarde. De aarde blijft ­altijd even groot. Sterker nog, ons leven gedijt alleen in die dunne laag boven en net in de aardkorst, de kwetsbare zone van de biosfeer.

Een economie die elk jaar groeit, doet dat exponentieel. Een economie die elk jaar 2 procent groeit, verdubbelt in 35 jaar tijd in omvang. Wat dat betekent op een eindige planeet omschreef de econoom ­Kenneth Boulding al in 1973: ‘Elkeen die gelooft dat exponentiële groei kan blijven doorgaan in een eindige wereld, is ofwel een gek ofwel een econoom.’ Een halve eeuw later is de economie ver voorbij de planetaire grenzen gegroeid en bedreigt ze de levensvoorwaarden voor mens en andere aard­bewoners.

De vraag hoe we een economie kunnen ontwerpen ‘voorbij de groei’ is dus een existentiële vraag. ‘Ontgroei’ gaat over de vraag hoe we het welzijn van mens en planeet op een rechtvaardige wijze het uitgangspunt kunnen maken van politiek-economische besluit­vorming. Het gaat over de zoektocht naar een andere en betere samenleving, niet gewoon wat minder van de huidige. Dat betekent ook met z’n allen nagaan wat de woorden van Anna Tsing betekenen: de kunst van het leven op een beschadigde planeet, en hoe die te herstellen.

Al van bij het begin van de klimaatconferenties hebben verdedigers van de kapitalistische groei-economie alles uit de kast gehaald om machtsverhoudingen en ongelijkheid uit de discussie te houden. Het marktdenken zou het klimaatprobleem wel ­oplossen. Sterker nog, met als slogan ‘groene groei’ werden nieuwe verdienmodellen in het vooruitzicht gesteld. Wat heeft pakweg een kwarteeuw – als we het Verdrag van Kyoto uit 1997 als vertrekpunt ­nemen – groene-groeidenken opgeleverd? Wel, we stoten nu globaal jaarlijks 60 procent meer broei­­kas­gassen uit dan in 1997. En naast koolstofdioxide is er het veel krachtigere methaan, waarvan de concentratie in de atmosfeer sneller dan ooit toeneemt.

Verdedigers van groene groei stellen dat er een ontkoppeling mogelijk is tussen economische groei en de uitstoot van broeikasgassen. Je kunt dus economisch groeien én minder uitstoten. Die ontkoppeling is zeker vast te stellen in een aantal landen; we spreken dan van een uitstootreductie van 1 à 2 procent per jaar. Dat is van een andere grootteorde dan de vereiste 10 tot 20 procent. En het is maar zeer de vraag of we alles goed meten. Zo is de aanzienlijke bijdrage van het militaire apparaat onduidelijk, en blijkt bijvoorbeeld een land als Zweden zijn reductiecijfers veel te optimistisch te hebben voorgesteld.

Koolstoftunnelvisie

Bovendien dreigt het gevaar van de koolstoftunnel­visie. Er gaat terecht veel aandacht naar klimaat­ontwrichting, maar uit de rapporten over planetary boundaries blijkt bijvoorbeeld dat de biodiversiteitscrisis zo mogelijk nog bedreigender is. En die hangt rechtstreeks samen met onze aan grondstoffen verslaafde economie. Uit Oeso-rapporten blijkt dat maar liefst 90 procent van het biodiversiteitsverlies het gevolg is van land- en grondstoffengebruik. ­Zeker een miljoen soorten planten en dieren zijn met uitsterven bedreigd, ecosystemen staan op het punt in elkaar te storten.

En als we kijken naar het verband tussen economische groei en grondstoffengebruik, is er helemaal geen sprake van ontkoppeling. Elke stijging van de globale economische groei veroorzaakt een stijging van het grondstoffengebruik. In hoge-inkomens­landen is de ecologische gulzigheid enorm: we spreken over een jaarlijkse grondstoffenconsumptie per inwoner van bijna 30 ton, terwijl een duurzaam ­niveau 7 à 8 ton bedraagt. Dat peil halen we nooit, zelfs niet met technologische doorbraken – die ­sowieso noodzakelijk zijn.

Duurzame mijnbouw bestaat niet. Grondstoffen ontginnen ­betekent in veel gevallen de vernietiging van de leefomgeving. Het lithium in de batterijen van elek­trische auto’s komt onder meer uit superdroge, hooggelegen gebieden in Zuid-Amerika. De grondstofwinning vergt veel water, wat het einde kan betekenen van landbouwgemeenschappen die er al eeuwen leven. Ondertussen stelt zich hetzelfde probleem in Frankrijk: deze krant berichtte over de plannen om lithium te ontginnen in de Auvergne, een streek vol waardevolle beukenbossen waar al sinds februari wordt gewaarschuwd voor een ­extreem laag grondwaterpeil.

De koolstoftunnelvisie houdt dus een reëel ­gevaar in: dat we de klimaatramp vervangen door de biodiversiteitscatastrofe. Een elektrische auto is zonder meer zuiniger, als hij rijdt op hernieuwbare energie is de uitstoot van broeikasgassen gering. Maar in zo’n Tesla zit wel een batterij van 500 kilo, met kilo’s lithium en kobalt. Als we alle bestaande auto’s vervangen door elektrische, is het game over voor onze stabiele en precaire biosfeer. Daarbij zouden we trouwens de neokoloniale klimaatongelijkheid vervangen door een nog ongelijkere toe-eigening van grondstoffen. Want de grondstoffen die nodig zijn voor de groene-groeioplossing van het klimaatprobleem zullen in grote mate uit het Zuiden komen. En daar geldt hetzelfde als voor de Auvergne: we kunnen leven zonder auto’s, maar niet zonder bossen.

Rebound

Voorstanders van groene groei verwachten het grootste heil van technologische innovaties. Als we de ­milieu-efficiëntie van de productie en onze spullen sterk verhogen, hebben we veel minder energie ­nodig, klinkt het. Nochtans weten we al sinds 1865 dat het zo niet werkt in een kapitalistische economie. Toen publiceerde de Engelse econoom William Stanley Jevons zijn boek The coal question. Hij beschreef hoe een technologische innovatie (de stoommachine) leidde tot een verhoogde brandstofefficiëntie: er werd meer energie uit dezelfde hoeveelheid steenkool gehaald. Dus zou je denken dat dat leidde tot minder vraag naar steenkool. Het omgekeerde ­gebeurde: de vraag naar de stoommachine steeg enorm, zodat de vraag naar steenkool explodeerde. Of hoe in een groei-economie efficiëntiewinst op milieuvlak omgezet wordt in hogere productie, meer winst en meer verkoop, zodat finaal de milieuwinst veel kleiner of zelfs onbestaande is.

Vandaag noemen wetenschappers dat het ­reboundeffect: de onverwachte terugslag van milieumaatregelen. Daar stond onlangs een artikel over in deze krant: uit onderzoek bleek dat de milieuwinst van het energiezuinig maken van huizen veel lager ligt dan verwacht. Zo zullen mensen in een goed geïsoleerd huis, in tegenstelling tot daarvoor, het hele huis verwarmen, waardoor de ­reductie van hun energieverbruik veel lager uitvalt dan verwacht. En wat als je met het uitgespaarde geld op je energiefactuur je gezin trakteert op een ­citytrip met het vliegtuig?

Dat betekent niet dat we de bestaande lage-uitstoottechnologieën niet moeten inzetten. Er is consensus over het belang van het energiezuinig maken van alle gebouwen, de uitrol van openbaar vervoer en de uitbouw van hernieuwbare-energiebronnen. Het zijn noodzakelijke maatregelen, maar het is ­onvoldoende.

De stuitende ongelijkheid

Als er één woord is dat ikzelf steeds minder probeer te gebruiken, is het ‘we’. Want daarmee heb je je voor je het weet erg onzorgvuldig uitgedrukt – ‘we moeten minder broeikasgassen uitstoten’. De analyse wordt accurater door erop te wijzen dat maar liefst de helft van de broeikasgasuitstoot komt van de 10 procent rijksten op aarde, en dat de armste helft van de bevolking amper 10 procent uitstoot. En het zijn de zeer vermogenden die blijven wegen op overconsumptie en -productie: door hun ecologische gulzigheid, door het status quo te beschermen en door het opdrijven van wat als een normaal consumptie­niveau wordt beschouwd. Dus ja, bepaalde groepen zullen moeten inleveren voor ontgroei.

De Britse klimaatexpert Kevin Anderson maakt duidelijk waarom de ongelijkheid zo stuitend is. Stel dat we zouden handelen alsof er een klimaatnoodtoestand is, en alle landen hun 10 procent rijksten zouden verplichten hun CO2-uitstoot te beperken tot het EU-gemiddelde, en we de rest van de 90 procent geen inspanningen zouden vragen. Het resultaat zou zijn dat de globale CO2-uitstoot met een derde zou dalen. Voor Anderson ligt de vraag voor de hand: waarom zouden we dat nu niet realiseren?

Mijn auto, mijn vrijheid

Maar hoe zet je al die wetenschappelijke kennis en emoties om in de grote kanteling? Stapels artikels en boeken geven verschillende antwoorden, de volgende vier lijken me relevant en pertinent.

De Indiase schrijver Amitav Ghosh stelt dat de klimaatcrisis in de eerste plaats een crisis van de verbeelding is. We kunnen het ons niet voorstellen hoe erg het kan worden, en dan gaan we ervan uit dat het ook wel niet zal gebeuren. We vernemen bijvoorbeeld dat een derde van Pakistaan overstroomt door uitzonderlijke regenval. Omdat we geen idee hebben hoe groot dat land is, passeert dat nieuws. Evenzeer kunnen we ons moeilijk een ander economisch ­model voorstellen dan het kapitalistische: de markt is toch de meest performante wijze om onze samenleving te organiseren? Nochtans stapelen de tegenvoorbeelden elkaar op. Zo verarmden het afgelopen jaar veel gezinnen en leden ze kou omdat ze hun energiefactuur niet konden betalen, terwijl de energiebedrijven recordwinsten maakten – die ze grotendeels uitdeelden aan hun aandeelhouders en her­investeerden in vooral de exploitatie van nieuwe olie- en gasvelden. Is juist die realiteit niet onvoorstelbaar?

De Britse denker Tim Jackson, bekend van zijn bestseller Welvaart zonder groei, vraagt zich af waarom we steeds meer consumeren, terwijl we weten dat dat niet goed is voor de planeet. Doordat grote verhalen en sterke sociale verbanden zijn weggevallen, ziet hij consumeren als de hedendaagse zin­geving. We zitten in de gouden kooi van het consumentisme, dat bij elke aankoop een moment van (te korte) voldoening geeft. Alleen als we andere vormen van zin- en betekenisgeving weer meer kansen ­geven, kunnen we daaraan ontsnappen.

De derde verklaring is al goed geanalyseerd: de grote olie- en gasbedrijven weten niet alleen al ­decennia dat de klimaatontwrichting er zat aan te komen, ze hebben ook dubieuze lobbyclubs ­gesponsord die klimaatdebatten bewust verstoorden en klimaatwetenschappers probeerden ­onderuit te halen. En ze verhinderden al veel vroeger de uitbouw van duurzame infrastructuren. Zo kochten ze al in de jaren 1930 trammaatschappijen op in Amerikaanse steden, om ze dan te sluiten. De auto als symbool van vrijheid, die visie moest dominant zijn.

Een vierde verklaring geven Oostenrijkse onderzoekers in hun recente klimaatrapport. Ze maken helder wat we al weten: de huidige maatschappelijke structuren staan ecologisch bewust leven in de weg. In de meeste levensdomeinen, van werk over wonen tot voeding, mobiliteit en recreatie, promoot de ­samenleving klimaatschadelijk gedrag en maakt ze klimaatvriendelijk leven moeilijk. Vliegen is goedkoop, het openbaar vervoer ontoereikend; junkfood is overal beschikbaar. Om van klimaatvriendelijk ­leven snel het nieuwe normaal te maken, is een transformatie nodig die klimaatschadelijke structuren ontmantelt en klimaatvriendelijke bouwt.

Nieuw perspectief

Die vier benaderingen brengen me tot een heldere synthese. Ons verhaal klopt niet meer. Waarom blijven we vasthouden aan dat blinde vooruitgangs­geloof, opgevat als economische groei en materiële consumptie? Misschien is dit verhaal wel een voorbeeld van wat de Amerikaanse wetenschapper Lauren Berlant omschreef als ‘wreed optimisme’: dat waarnaar je verlangt, staat je goede gedijen in de weg. Berlant geeft het voorbeeld van de American dream. Veel Amerikanen werken zich uit de naad omdat ze geloven in het verhaal, waardoor velen zich nog meer laten uitbuiten in wat in wezen een ­meedogenloze samenleving is met weinig sociale mobiliteit.

Net daarom vind ik het begrip degrowth zo goed gekozen: het is bedoeld om weerstand op te wekken, want het kan niet gerecupereerd worden door ver­dedigers van het huidige kapitalistische model, dat niet zonder groei kan. Degrowthers streven naar een economie die iedereen zicht geeft op een goed leven binnen de grenzen van de planeet. En dat vergt ­harde discussies: hoe zullen we de doorstroom van energie en grondstoffen in de hoge-inkomenslanden fors terugdringen, zodat lage-inkomenslanden hun economie kunnen laten groeien, zij het op ecologisch slimme wijze?

Het debat gaat ten gronde over wat we belangrijk vinden in het leven, over hoe we de samenleving inrichten in onze precaire biosfeer. Onze huidige kapitali­stische samenleving is ingericht op het nastreven van consumptief plezier en genot. Maar is het allemaal wel zo fijn, overleven als ­geïsoleerde eilanden in commerciële markten, voortdurend ­geprikkeld tot consumptie, die sociale banden doet verdampen en de biosfeer onderuithaalt? Ik heb ­alleszins nog nooit zoveel mensen weten uitvallen.

Uiteraard is het belangrijk om plezier te maken, maar daarmee vul je geen leven. We kunnen ook kiezen voor het narratief dat de mens en zijn leefomgeving centraal stelt, en daar horen behalve materiële zaken ook zin en betekenis, ontplooiing en ontmoeting bij. Denkers als Martha Nussbaum en Manfred Max-Neef hebben mooi getoond hoe we een samenleving kunnen organiseren op basis van wat mensen nastreven, hoe ze de capaciteiten kunnen verwerven om goed te gedijen in ondersteunende gemeenschappen. Ze vertrekken van een eindig aantal ­noden die we allen erkennen: levensonderhoud ­(wonen, eten, …), bescherming, maar ook kansen op participatie en creativiteit.

Zo krijgen we zicht op de bouwstenen van een toekomstgerichte economie. Het gaat niet in de eerste plaats over productie van spullen of het bbp, maar over mensen en de mogelijkheden die ze hebben om zelf hun fundamentele behoeften te bevredigen. Welzijn wordt de maatstaf voor economisch succes. En zolang we zorgarbeid en huishoudelijk werk niet beschouwen als bouwstenen van elk economisch systeem, blijven we structurele ongelijkheid bestendigen.

Die economische visie benadrukt dat mensen ­relationele wezens zijn, in permanente wederzijdse interactie met hun meer-dan-menselijke werelden. Ze vertrekt van gemeenschappelijke kwetsbaarheid en fundamentele afhankelijkheid. Een economie die de biosfeer beschadigt, beschadigt de mens.

Genoeg is genoeg

Een centraal principe is sufficiëntie: hoeveel is ­genoeg? In het VN-klimaatrapport dat vorig jaar verscheen, is sufficiëntie expliciet opgenomen als ‘de maatregelen en dagelijkse praktijken die de vraag vermijden naar energie, ­materialen, land en water tijdens het voorzien van menselijk welzijn voor ­iedereen binnen de grenzen van de planeet’. Die ­omschrijving vermijdt de koolstoftunnelvisie en pleit voor een structurele aanpak. Sufficiëntiestrategieën laten toe om tegen 2050 de uitstoot van broeikasgassen met meer dan 50 procent te doen ­dalen in vergelijking met andere ­beleidsscenario’s.

Ondertussen zien we de eerste aanzetten tot een beleid dat rekening houdt met het principe ‘het is genoeg’. Zo verbiedt Schiphol nachtvluchten en ­privéjets, terwijl de stad Zürich de 2000 wattstrategie heeft goedgekeurd. Het sufficiëntieprincipe streeft dus niet ­alleen naar hernieuwbare energie, maar ook naar het fors inperken van de energievraag zonder in te boeten op ­levenskwaliteit.

De voorbije tien jaar is de degrowth-filosofie ­geconcretiseerd in concrete voorstellen. Ik geef ze al te bondig weer, in vier clusters.

1. Minder en betere spullen in een kringloop­economie

De beste manier om energie en grondstoffen uit de stofwisseling van onze samenleving te krijgen is ­afscheid te nemen van overbodige spullen – dat geldt in de eerste plaats voor de exuberante zaken van de meest vermogenden. Van alle andere spullen moet de levensduur worden verlengd. Als al onze spullen dubbel zo lang meegingen, zouden we toekomen met de helft qua grondstoffen en energie. Ik hoor al de tegenwerping: maar dan kunnen we minder verkopen, en zijn er dus minder jobs. Zo komen we tot de volgende cluster.

2. Herverdeling van werk in een deeleconomie

Als we minder koopkracht nodig hebben omdat we minder moeten kopen en evolueren naar een deeleconomie, kunnen we gewoonweg minder werken en de jobs die er zijn beter verdelen. Dat geeft ons ook meer tijd voor reproductieve arbeid (alle arbeid die in een gezin gratis wordt verricht) en zorgarbeid, wat leidt tot meer gendergelijkheid. Onderzoek toont ook dat mensen met meer tijd bewuster nadenken over wat ze kopen en consumeren. En een vermogensbelasting maakt dat wie werkt minder belasting betaalt. En hoe meer we delen – auto’s, gereedschap, huizen, tuinen – hoe minder energie en grondstoffen we verbruiken, en hoe meer kansen op sociale verbinding ontstaan.

3. Herlokalisatie en democratisering van de economie

Een verstandige herlokalisatie van productie en consumptie maakt de cirkels in de kringloopeconomie veel kleiner, zodat we transportkilometers vermijden. Het verkleint de kans dat financiële spelers speculeren en zich zo oneigenlijke rente toekennen. En de kringloopeconomie vergt lokaal ingebedde hersteldiensten die leiden tot jobs dicht bij huis. Het geeft ook meer kans aan gemeenschappelijke initiatieven (commons) – zoals ethische coöperaties opgericht door burgers in sectoren als energie, voeding en wonen – die hefbomen zijn om weer democratische sturing aan de economie te geven. Ze investeren ook bewust in de lokale ­gemeenschap en werken onderling ­samen, wat haaks staat op concurreren, typisch voor de markt.

4. Universele basisdiensten

Dit is wezenlijk: willen we mensen meekrijgen in de noodzakelijke transitie, dan moeten ze zich ver­zekerd weten van bescherming. Ze mogen niet uit de boot vallen tijdens de verandering, maar tegelijk moeten andere groepen weer aan boord worden ­gehesen. Dat kan door te voorzien in universele ­basisdiensten, zoals toegankelijk, performant en ­betaalbaar openbaar vervoer, woningen, onderwijs en gezondheidszorg. We leven in de merkwaardige samenleving waarin een jonge werkende middenklasse zich voor geen geld kan voorzien van allerlei elektro­nica, maar niet meer in staat is om betaalbaar te ­wonen.

Voor de 21ste-eeuwse welzijnssamenleving is er niet alleen nood aan de herwaardering van bestaande openbare diensten, maar ook aan ondersteuning. Aan innovatieve oplossingen waarin de burgers in commons een grotere rol spelen en de markt niet ­alles bepaalt. Neem een initiatief als Wooncoop, dat burgers de kans biedt om lid te worden van de ­coöperatie en zo levenslang te huren van zichzelf als mede-eigenaar.

Zou het geen heerlijke samenleving zijn, waarin we ons geen zorgen hoeven te maken of we kunnen ­betalen voor een leuke woonst, waarin er uitstekend openbaar vervoer is dat ons brengt waar we willen, waarin er in elke buurt een ontmoetingsplek is waar je niet hoeft te consumeren …, en je weet dat je zo bijdraagt tot het herstel van de planeet en deel uitmaakt van een generatieve economie die waarde ­creëert op tal van niet-monetaire vlakken.

Het geeft ­levensruimte aan de bijna vier miljard wereldbewoners die in armoede leven. Want bij hen zal de economie wel nog moeten groeien, ook het bnp: ze hebben nood aan goed openbaar vervoer, voldoende scholen en ziekenhuizen, enzovoorts. ­Finaal gaat het om de verbeelding en realisatie van een 21ste-eeuwse visie op welvaart: niet groeien, maar goed gedijen in een florerende wereld. Zoals we elk pasgeborene toewensen.  

Dirk Holemans is auteur en coördinator van de denktank Oikos.

Dit artikel verscheen eerder in De Standaard op 13 mei 2023.

×
×

Winkelmand