Voor wie al langer bezig is met de klimaatcrisis, zijn het soms frustrerende tijden. Al jaren geleden werd onder meer door de ruime groene beweging en heel wat vooruitziende wetenschappers opgeroepen om te kiezen voor een ontwikkelingsmodel dat zich zou inpassen in de planetaire grenzen. De publicatie van Limits to Growth ligt ondertussen al vijftig jaar achter ons. Sindsdien is er al veel veranderd. Het bewustzijn groeit, samen met de hardnekkige weerstand van een aantal groepen. We weten veel, maar er zijn ook eindeloos veel kansen gemist om – toen het nog gemakkelijker was – doortastende maatregelen te nemen die hadden kunnen voorkomen dat de situatie zo acuut zou worden als ze nu is. De maatschappelijke kost van de niet-verandering is al veel groter dan die van de wel-verandering. Het uitstellen van moeilijke keuzes, is zich steeds meer gaan uiten in een toenemende ongelijkheid binnen landen, tussen landen en tussen generaties. De ecologische gulzigheid van een minderheid (in ruimte en tijd) zorgt voor een reële daling van de levenskansen van een meerderheid, is dus op zich al onrechtvaardig. Zij die het minst verantwoordelijk zijn voor de klimaatcrisis dragen er de grootste gevolgen van. Wie het dichtst bij de oever van de Vesder woonde in een slechte woning, werd harder getroffen dan wie rijker was, hoger woonde, meer financiële reserves en een betere verzekering had.
Het verzet tegen ingrijpende maatregelen werd al die jaren vaak gemotiveerd met argumenten van ‘vrijheid’. Het was een specifieke invulling van vrijheid, namelijk het idee dat je als consument op geen enkele manier zou mogen ‘beperkt’ worden. Oproepen om minder te vliegen, trager te rijden, minder vlees te eten, minder water te verbruiken, minder grondstoffen te verspillen, … leiden steeds tot veel maatschappelijk lawaai bij sommigen. De verwachting dat er dergelijke maatregelen zouden kunnen komen, is dan al een soort ‘inlevering’ op dat waarop men zogenaamd recht zou hebben op basis van een verworven levensstijl. Het is fascinerend en vooral heel erg droef dat we hebben toegestaan dat het idee van wat vrijheid is – aangevuurd door een neoliberale ideologie – zo eng is ingevuld, iets als het recht om je niets van anderen aan te moeten trekken. We zien onszelf als consumenten, afgesloten van anderen (die steeds concurrenten zijn), gedreven door een eindeloze honger naar meer, altijd rusteloos.
Tegen beter weten in blijven bv. ministers van huisvesting toeteren dat in een ‘vrijgemaakte’ markt de optelsom van individuele belangen zal leiden tot een maatschappelijke meerwaarde. De realiteit is dat de optelsom van individualistische logica’s leidt tot collectieve irrationaliteit, onder meer in de vorm van toenemende ongelijkheid. Een invulling van vrijheid die ertoe leidt dat anderen onvrij worden, of minder uitzicht krijgen op een waardig leven, kan op geen enkele manier een wervend perspectief vormen voor de maatschappij die we zouden moeten bouwen voor onze kinderen en kleinkinderen.
Misschien hebben we onszelf al die jaren de kans ontzegd om een heel ander model van vrijheid te koesteren en te verankeren. Het is in wezen bitter om vast te stellen dat we zo gemakkelijk onze vrijheid invullen als: ‘nu kan het nog net, dus doe ik het maar’. We kunnen de klimaatcrisis al lang niet meer uit onze achtertuin houden, we hebben niet alles onder controle. Bosbranden, extreme hitte, dreigend watertekort, rivieren die te vroeg te laag staan waardoor schepen niet kunnen varen, … En de techno-optimisten van de triomferende moderniteit hopen dat ze in hun geliefde krant geen bericht zullen lezen over kerncentrales die moeten worden stilgelegd omdat er te weinig koelwater is.
Je moet mentaal overgaan tot een steeds hardnekkigere ontkenning om de pijnlijke werkelijkheid op afstand te houden. En onder het mom van onze vrijheid gaan we ‘nog snel even met het vliegtuig naar het zuiden, nu het nog kan’ of gaan we nog snel even onze gazon sproeien of ons zwembad vullen voor ‘de’ overheid zal zeggen dat het niet meer mag. Dit kortetermijndenken – relatief gezien dan nog eens in sterkere mate door wie bovengemiddeld rijk is en een grote voetafdruk heeft – is in de feiten ongelooflijk cynisch. Je trekt je in wezen niets aan van wie er na je komt of van wie net iets minder mogelijkheden had om dicht bij de tafel te komen. Het is alleszins niet het soort vrijheid dat we nodig hebben, het is egoïsme.
Wanneer we onszelf in de eerste plaats als consument zien, die het recht zou hebben zoveel te verspillen als zij of hij zou willen, wordt wat in wezen een ethisch debat zou moeten zijn afgeleid naar veilige vluchtheuvels. Sommigen willen zichzelf met een vermoeiende hardnekkigheid blijven wijsmaken dat enkel en alleen de symptomen bestrijden via moderne technologie alles wel zal oplossen. Als we maar geloven dat er grote machines zijn die de CO2 uit de lucht kunnen plukken, hoeven we vooral geen enkele moeilijke vraag te stellen. Daarmee samenlopend is een strategie om elk fundamenteel debat af te doen als ‘moraliseren’, elke vraag naar verandering als ‘betutteling’. Onderliggend daaraan is een idee van vrijheid als niet-inperken van mijn individualisme. Zo eenvoudig is het evenwel niet. De klimaatcrisis hangt samen met het nastreven van een levensstijl voor de mondiale middenklasse die gewoon niet volhoudbaar is en tot een verscherping van de ongelijkheid leidt (intra- en intergenerationeel).
Iets kan pas een recht zijn als het uitbreidbaar is naar iedereen. Die te hoge voetafdruk kan nooit een recht zijn, het is een voorrecht, waarvoor anderen de prijs betalen. Het idee dat individuele vrijheid onvoorwaardelijk zou moeten zijn kan alleen maar leiden tot acute onvrijheid van anderen, en is dus verwerpelijk. Mijn vrijheid eindigt waar die van een ander begint, en dat geldt ook voor onze levensstijl, in de concrete context van planetaire grenzen en een ecologische crisis.
De domeinen waar we het zwaarst wegen op de planeet zijn: hoe we eten, hoe we ons verplaatsen, hoe we wonen en hoe we ons kleden. We zullen nooit een rechtvaardige uitweg uit de klimaatcrisis vinden als we dat alles uit beeld proberen te houden vanuit een blind en egoïstisch vrijheidsconcept. Gemakkelijk zal het niet zijn, want die dingen hebben telkens een bijzonder hoge symboolwaarde voor de verondersteld ‘normale’ levensstijl die we nastreven. Maar we zijn ondertussen zo ver over de planetaire grenzen dat we niet meer kunnen zeggen dat al die keuzes louter tot de privésfeer behoren en gewoon door de markt moeten geregeld worden, zoals neoliberalen zo graag zouden willen. De optelsom van individuele keuzes in deze domeinen – zogenaamd vrij – leidt tot collectieve onvrijheid en onrechtvaardigheid. Elke discussie daarover proactief torpederen door het nucleaire bomwoord betutteling boven te halen is stuitend. Het is een manier om de politieke verantwoordelijkheid uit de weg te gaan en het behandelt mij enkel als consument, en niet als de burger die ik ben.
Wat we niet mogen doen, is de hele verantwoordelijkheid bij individuele burgers leggen. Politici moeten de moed hebben keuzes te maken voor het algemeen belang, met een perspectief dat verder gaat dan de huidige generatie. De overheid moet wel dus degelijk sturend zijn en moet kunnen opleggen dat we allemaal samen minder energie moeten gebruiken, bv. door normen voor hoe we auto’s en huizen bouwen. De overheid moet zorgen voor een stevig kader van sociale bescherming om zo een rechtvaardige transitie mogelijk te maken. Dat alles is geen ‘vrijheidsbeperking’ of linkse regelneverij, het is gewoon het garanderen van de rechten van iedereen – en niet alleen van een rijke en gulzige elite – om een waardig leven te leiden binnen planetaire grenzen. Maar dat wil dus ook zeggen dat we samen zullen moeten ingrijpen in de structuren van voeding, mobiliteit, wonen en kleding. Ze zijn systemisch qua impact en oplossingen moeten dus ook systemisch zijn. Of we, bij wijze van spreken, allemaal samen 100 of veeleer 1.000 km met de auto afleggen is een kwestie van algemeen belang, en bijgevolg een relevante politieke vraag.
En ja, je hebt als burger dus ook een verantwoordelijkheid. Zelf, binnen je mogelijkheden, ervoor zorgen dat je minder gulzig leeft, kan een deel zijn van een maatschappelijke beweging die terug hoop geeft en die gedreven wordt door een veel rijker idee van vrijheid dan wat de reclame ons leert.
Je mag als burger verwachten dat de overheid je daarin steunt en je mag verwachten dat de overheid ervoor zorgt dat de zwaarste lasten terechtkomen bij wie de zwaarste voetafdruk heeft. Een overheid die ons stimuleert om minder snel te rijden en tegelijk garandeert dat er een robuust openbaar vervoer is, vergroot onze collectieve vrijheid. Politici die geen schrik hebben om wel op te roepen tot meer ingrijpende maatregelen op het vlak van watergebruik denken ook aan de vrijheid van onze kinderen en kleinkinderen om hun leven uit te bouwen. Een maatschappij die geen schrik heeft van een debat over vermindering van vleesconsumptie en vliegreizen maakt ruimte voor een waarachtige vrijheid. Dat alles niet doen, is de structurele onvrijheid van velen organiseren. Die discussies vermijden, uit electoraal kortetermijnbelang, dat is voor mij als burger de ultieme vorm van betutteling. De vrijheid is te belangrijk om ze over te laten aan die politici die in wezen enkel de individuele belangen willen verdedigen van een machtige groep in een klein deel van de wereld en in een korte periode van de geschiedenis.