Beste meneer De Wever, ik wil dat u mij, gekwetste, mee-lijdende medemens, gerust laat.

Ik lig in bed, ben bijna in slaap en plots voel ik het heftig aan de deur van mijn bewustzijn bonken. Een diepe boosheid en verontwaardiging – ja, ver-ont-waardiging – werkt zich naar boven, niet meer onder te duwen. Ik voel dat ik het woorden moet geven. Ik voelde eigenlijk al meteen hoe diep zijn uitspraak me raakte, hoe fundamenteel fout het was, maar wilde niet meteen in de stroom van publieke tegenreacties meegaan.

Ik wilde eerst begrijpen waarom dit mij zo diep raakte. En het is mijn lijf dat mij daarover het eerst iets vertelt: wat Bart De Wever zei over de ouders van Mawda voelt als iets dat via een verse wonde mijn menselijk weefsel probeert binnen te dringen en te verzieken. Dat ik nu in de pen kruip is dan ook niet in de hoop Bart De Wever te veranderen – ik ben voor hem niet eens een luis, laat staan dat ik hem jeuk in zijn pels kan bezorgen. Ik spreek omdat ik voel dat het het enige juiste is wat ik kan doen, omdat mijn hele lijf dat ziekmakende krachtig wil uitstoten. Omdat ik wil opkomen voor mijn leefomgeving. Het is wat ik als waardig mens nu te doen heb.

Eerst even de wonde uitzuiveren. Dat de ouders van Mawda een groot risico namen met hun kind die vluchtweg op te gaan, niet een maar herhaalde keren, dat ze mee verantwoordelijk zijn voor de dood-door-een-verdwaalde-Belgische-politiekogel van hun kind… daar hoort u zich niet over uit te spreken, meneer De Wever. Deze kwestie doet hier niet ter zake! Nog los van de vraag – die ieder empathisch mens en iedere ouder ongetwijfeld kan beantwoorden – of de ouders van Mawda zich verantwoordelijk of zelfs schuldig voelen, is het ronduit pervers dat u als politicus meent het over maatschappelijke verantwoordelijkheid van de ouders in deze hele situatie te moeten hebben. Want over de private verantwoordelijkheid, zo wijs bent u ongetwijfeld wel, heeft u in deze geen recht van spreken. U misbruikt uw macht en uw positie, u misbruikt de kwetsbare positie van deze vluchtelingen, u misbruikt de schok-toestand waarin we bijna allemaal verkeren na deze noodlottige gebeurtenis, u misbruikt zelfs ons moreel om aan deze ouders te zeggen: jullie zijn met al jullie existentiële wanhoop de daders van een kwetsuur aan onze samenleving. U probeert op geraffineerde wijze de ouders tegenover de Belgische samenleving te zetten. U zegt in feite: jullie doen ons deze verschrikkelijke gebeurtenis aan.

En dat is wat mij ziek maakt: het gaat u niet om die mensen, het gaat u alleen maar om uzelf. Niemand behalve u en uw partij wordt hier beter van. Niet de ouders, het brengt hen niet dichter bij hun kind. Niet de samenleving, die u met deze woorden op hetzelfde moment mee ont-waardigt – ik mag er trouwens niet aan denken wie de volgende ‘dader’ is van collectief ongemak, want in deze perverse logica kan ik dat morgen ook zijn. En nee, ook niet de agent die de kogel gelost heeft, voor wie uw uitspraken een totaal gebrek aan respect voor zijn verpletterend schuldgevoel betekenen. Alsof er met zijn en met het leed van iedereen in deze hele situatie gemarchandeerd kan worden. U geeft hier blijk van een totaal gebrek aan verantwoordelijkheidszin als politicus. En dan doel ik niet op de verantwoordelijkheid over het beleid ten aanzien van vluchtende of anderszins wanhopige mensen of ten aanzien van zij die die wanhoop willen exploiteren, want dat politieke spel kan me nu even gestolen worden. Ik heb het over de verantwoordelijkheid voor wat u met de samenleving doet, voor wat u met ons weefsel doet. Iemand met uw positie hoort te weten wanneer hij respectvol moet zwijgen.

Dat brengt me bij het diepere ziekmakende, dat ook mijn menselijke geest wil aantasten. Ik voel me als medemens door uw uitspraken in mijn waardigheid aangetast, en ik pik dit niet. Ik probeer hier daarom terug te nemen wat van mij is en waar u moet afblijven. Mijn mens zijn betekent ook proberen omgaan met het noodlottige, het intrieste, het onrechtvaardige, het kwetsende dat uit het samenleven van mensen ontstaat. Het brengt me geen stap vooruit de pijn die daaruit voortkomt bij mijn medemens te deponeren. Want hij is ook ik, en het is pas in verbinding met hem dat ik die pijn kan verzachten en hopelijk, later, omvormen tot kracht.

Wat u echter met mij doet, meneer De Wever, is mijn bestaan ontbinden, is polariseren, op een manier en op een laag die u kennelijk zelf niet kent. Ik besta niet autonoom, ik besta in verbinding met mijn medemens. Als u mijn gekwetste medemens aanvalt, of misbruikt, lijd ik ook. U houdt mij bovendien een beeld op het leven voor dat niet menselijk is, namelijk ontdaan van alles wat mij leed kan bezorgen. ‘Als ik de ouders van Mawda verantwoordelijk kan houden voor haar dood, dan kan ik doen alsof het hun pijn is, en niet de mijne’. Het kost me moeite deze gedachte uit te spreken.

Beste meneer De Wever, ik wil dat u mij, gekwetste, mee-lijdende medemens, gerust laat. Dat u zich niet uitspreekt, niet hierover. Dat u stille, niet-politieke en zuiver menselijke ruimte laat zodat ik samen met anderen kan huilen om Mawda, en om haar ouders. En het verdriet kan hebben dat bij het samenleven hoort, zoals mijn adem bij mijn leven hoort.

Maaike Afschrift

Auteur(s)

×
×

Winkelmand