Alternatieve voedselnetwerken en collectieve woonvormen voor kansarme groepen in Brussel

Afgelopen maandag vertelde de Italiaanse onderzoekster Elena De Nictolis in een interview over het boeiende ‘Co-cities project’. Hierbij gaan onderzoekers na hoe commons (burgercollectieven) mee een stad kunnen vormgeven en zelfs besturen. Deze radicale visie vat de stad op als een gedeelde bron, die tot alle inwoners behoort. Omdat Italië verschilt van België, gingen we in gesprek met twee onderzoekers die rond commons werken in Brussel.

Alessandra Manganelli onderzoekt het bestuur van alternatieve voedselnetwerken in Brussel terwijl Nele Aernouts haar academische bril richt op collectieve woonvormen die inspelen op de woningnood van kansarme groepen. 

 

Jullie werken voor Cosmopolis, een centrum voor stedelijk onderzoek. Wat is de kern van jullie onderzoek?  

Alessandra Manganelli: Cosmopolis wilt voornamelijk inzetten op het bevorderen van kritisch onderzoek in domeinen zoals geografie, ruimtelijke planning en stadsontwikkeling. De onderwerpen waar onderzoekers en beursstudenten rond werken zijn zeer verschillend: van onderzoek naar nieuwkomers en migratie tot zaken zoals woonbeleid en financiële geografie. Ik werk bijvoorbeeld rond het bestuur van stedelijke voedselnetwerken. Een groot deel van de projecten die Cosmopolis uitvoert focussen op de context van Brussel, om zo onderzoek te ontwikkelen dat ook effectief bruikbaar is voor Brussel.

Zelf doe ik onderzoek naar het bestuur van lokale voedselinitiatieven in Brussel, zoals stadslandbouw en andere lokale voedselnetwerken. Hierin kijk ik hoe bottom-up initiatieven zichzelf organiseren, hoe ze allianties en netwerken uitbouwen en met welke bestuurlijke uitdagingen en spanningen deze initiatieven worden geconfronteerd. Hiervoor heb ik een conceptueel framework uitgewerkt dat inzet op een ‘Hybride bestuur’, om zo vanuit een analytisch en theoretisch perspectief te begrijpen wat de uitdagingen zijn om deze initiatieven te verduurzamen maar ook om de alternatieve voedselketens in Brussel te versterken. Naast dit onderzoek werk ik ook aan een vergelijkende analyse met Toronto. Toronto werkt al langer aan een doordacht beleid voor duurzame voedselinitiatieven waardoor we hier ook kunnen leren van het proces dat ze doorlopen hebben.

 

Zijn er vandaag in Brussel samenwerkingen aanwezig tussen voedselinitiatieven en het bestuur? 

Manganelli: Hier kan ik natuurlijk enkel spreken voor mijn eigen domein. Het moet gezegd worden, de laatste tijd is er meer openheid vanuit het bestuur voor deze initiatieven. Sommige initiatieven die reeds jaren terug startten konden toen al rekenen op een ondersteunende politieke omgeving, vooral in specifieke afdelingen. Een belangrijke instantie in Brussel is bijvoorbeeld Bruxelles Environment (IBGE), dat reeds langer deze initiatieven ondersteunt. Ze ontwikkelden een programma voor voeding wat uiteindelijk uitmondde in een voedingsstrategie. Maar als je kijkt voor welke uitdagingen deze initiatieven staan is het natuurlijk niet altijd vanzelfsprekend om op een sterke ondersteuning aanspraak te maken. In een stedelijk omgeving is het verzekeren van toegang tot land steeds een strijd en het bestaan van stadstuinen is nooit iets vanzelfsprekend. Dus ja, ondanks dat er vandaag meer openheid en meer bewustzijn is worden ze toch geconfronteerd met veel uitdagingen. 

 

Nele, Brussel is een zeer diverse stad, dit maakt het moeilijk voor het bestuur om regulering te ontwikkelen die tegemoetkomt aan de noden van iedereen. Als je kijkt naar de regulering rond huisvesting vandaag, is deze aangepast aan de noden van de inwoners?

Nele Aernouts: Zoals veel grootstedelijke regio’s, kampt het Brusselse Gewest vandaag met een wooncrisis. Niet door een gebrek aan huisvesting maar door een gebrek aan toegang tot kwalitatieve, betaalbare woningen. De huidige regelgeving en huisvestingsplannen, zoals de Alliantie Wonen, bevatten verschillende instrumenten om hierop een antwoord te geven – middelen worden vrijgemaakt om sociale woningen bij te bouwen, Community Land Trusts worden erkend en gefinancierd, tijdelijke bezettingen worden gefaciliteerd en sociale verhuurkantoren worden ondersteund. Maar, tegelijkertijd gaat vandaag nog steeds een groot deel van de budgetten van het woonbeleid naar individuele eigendomsverwerving via fiscale voordelen en de ontwikkeling van koopwoningen voor gezinnen die het niet echt nodig hebben. Deze zaken zullen de huisvestingscrisis niet oplossen. Meer duurzame, lange termijnoplossingen zijn noodzakelijk om een antwoord te bieden op de wooncrisis. Daarnaast denk ik dat er een aantal grotere, globale uitdagingen zijn, die momenteel onderbelicht en ongekend zijn, zoals het toenemende belang van wonen als vastgoedbelegging. In andere grote steden zet dit een enorme druk op de huisvestingsmarkt. Momenteel zien we dit (nog) niet als een grote zorg in onze eigen context, maar ik denk dat we hierover onvoldoende geïnformeerd zijn.   

 

Alessandra, als je kijkt naar wat je ons reeds vertelde, denk je dan dat het bestuur zich kan aanpassen aan deze nieuwe vormen van voedselproductie in de stad?

Manganelli: Dat is een goede vraag, ondersteuning moet niet enkel bestaan uit het vrijmaken van financiële middelen maar ook uit het erkennen van wat de noden zijn van deze initiatieven. Maar zeker ook begrijpen hoe deze lokale voedselinitiatieven kunnen bijdragen tot de realisatie van de doelstellingen van de regio zelf. Er is meer bewustzijn nodig om te begrijpen hoe commons-initiatieven kunnen bijdragen tot de realisatie van collectieve goederen. De context en het type van het initiatief is steeds bepalend voor welke specifieke regelgeving impact kan hebben. Ik weet dus niet of het aanpassen van de regelgeving in iedere case de beste optie is om initiatieven te empoweren want je moet je hier ook bewust zijn van de verschillende bestuursniveaus. Sommige initiatieven zijn zeer lokaal en kunnen lokale ondersteuning goed gebruiken, anderen, zoals gebruikers-producenten netwerken enzovoort, worden dan weer beïnvloed door een hoger institutioneel niveau. 

 

Na deze algemene zoom op de Brusselse situatie willen we in dit gesprek nu inzoomen op het idee van het Co-Citiesproject. Het project wilt steden aanzetten om meer polycentrische instrumenten te ontwikkelen die het mogelijk maken om de stad samen met de bestaande commons initiatieven te besturen. Om tot deze tools te komen ontwikkelden ze vijf designprincipes. Zo pleit bijvoorbeeld het tweede designprincipe pleit voor een faciliterende staat. Waar de staat ondersteunende acties onderneemt om commons te verduurzamen. Is het Brusselse bestuur hier klaar voor? 

Aernouts: Ik ga hierop antwoorden vanuit het perspectief van huisvesting. Als commons opgevat worden als een gemeengoed, dat toegankelijk moet zijn voor alle inwoners, is een faciliterende en ondersteunende overheid noodzakelijk, vooral inzake huisvesting. Brussel heeft bewezen dat ze deze ondersteunende rol kan opnemen via de verschillende initiatieven die ik eerder vermelde. Maar persoonlijk vind ik dat men een stap verder kan gaan, door deze commons-logica door te trekken naar het algemene woonbeleid. Dit betekent dat men ook inzet op het versterken van de gebruikswaarde van wonen, door het introduceren van huurcontroles, door het faciliteren van een sterkere burgerparticipatie in wooninstellingen, door de huidige steun voor individuele eigendomsverwerving te gebruiken voor het ondersteunen van niet-speculatieve, meer collectieve woonformules – zoals sociale huisvesting, land trusts, tijdelijke bezettingen, landleasingsystemen, huurderscoöperatieven … 

 

Het vierde principe gaat over toegepast onderzoek. Waarmee ze duiden op de aanwezigheid van een adaptieve en iteratieve aanpak om legale processen en instituties uit te tekenen die stedelijke commons besturen. Bestaan er zo instituties en processen in Brussel?

Aernouts: Sinds de regionalisering van België zijn verschillende bevoegdheden naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gegaan. De huidige institutionele diversiteit in Brussel heeft vandaag geleid tot een complex systeem aan regelgevingen en instellingen, die kunnen leiden tot een politieke verlamming. Het kan gebeuren dat de gemeente of de regio bevoegd is voor een bepaalde competentie, maar dat de regelgeving zelf nog steeds een nationale of Europese kwestie is. Toch heeft de regionalisering ook voordelen. De Brusselse regio is een goed actieterrein en schaalniveau om te experimenteren en om nieuwe commons te produceren. De institutionele diversiteit in Brussel heeft bijgedragen tot een grote vertegenwoordiging van innovatieve bewegingen en verenigingen. In veel gevallen spelen zulke verenigingen een leidende rol in processen van commoning. De vele bevoegdheden van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest maken dat nieuwe initiatieven snel opgepikt en vertaald kunnen worden in concrete beleidsacties om ze te faciliteren of te ondersteunen.

 

Om een ‘Co-City’ te realiseren raadt het project een samenwerking aan met ten minste vijf verschillende actoren. Een samenwerking tussen sociale innovators, publieke autoriteiten, maatschappelijke organisaties, bedrijven en kennisinstellingen. Bestaat zoiets in Brussel?

Manganelli: Er is momenteel een interessante ‘Call for projects ‘Co-Create’, gelanceerd door het agentschap voor onderzoek INNOVIRIS van het ministerie voor onderzoek. Het project financiert partnerschappen tussen onderzoeksinstellingen en maatschappelijke organisaties, lokale autoriteiten, bedrijven enzovoort. Met als doel actie georiënteerde kennis te ontwikkelen dat zowel de organisaties helpt als bijdraagt tot waardevolle objectieven voor de regio. De initiële call (2014) was gericht op duurzame voedingssystemen. Latere verschoof het onderwerp van de call naar Stedelijke ecologie en sociale innovatie.

Om een link te creëren tussen de lokale overheden en stedelijke commons ontwikkelde het projectteam een ‘Beleidscyclus’. Deze probeert de wetgeving te veranderen of aan te passen waar er een drempel is voor de huidige stedelijke commons en zet terwijl ook in op het realiseren van ondersteunde infrastructuren. Graag zou ik dit idee linken aan de context van Brussel.  

 

Weten (Knowing), via korte gesprekken gaan ze in deze eerste fase op zoek naar gebieden waar er reeds veel commoms bestaan. Zo worden potentiële gebieden in kaart gebracht en geselecteerd voor toegepast onderzoek. Als je kijkt naar Brussel, waar zou je dan starten met je onderzoek?

Manganelli: Eigenlijk is dit juist een van de problemen die moeten onderzocht worden in de commons. Vaak ontstaan deze voedselnetwerken in gegentrificeerde gebieden, onder leiding van de middenklasse die vaak moeilijkheden ondervinden om een diversiteit aan verschillende profielen in hun project te betrekken. Ik wil dit zeker niet generaliseren, maar dit is een van de risico’s die de commons met zich meebrengt. Als er hier geen extra aandacht aan wordt besteed zal exclusie enkel toenemen. Een van de zaken die me sterk interesseert is hoe deze initiatieven kunnen uitgroeien bij minder bevoordeelde gemeenschappen: ‘Wat zijn de uitdagingen en wat zou het gevolg kunnen zijn?’ Dit zijn algemene overwegingen die in rekening moeten worden gebracht bij commons-initiatieven. 

 

Karteren (Mapping), in de 2de fase ligt de focus op analoog (offline) en digitaal karteren van de specifieke stedelijke context, om zo later in het proces de gepaste besturingsinstrumenten te ontwikkelen. Bestaat er vandaag reeds een digitaal platform waar commons worden samengebracht?

Manganelli: Ik denk niet dat er een website is in Brussel waar commons uit de verschillende lagen van het stedelijk leven, zoals gezondheidszorg, educatie, voeding en huisvesting, samen in kaart zijn gebracht. Voor voedselinitiatieven in Brussel bestaat het, initiatieven zoals ‘Groupes d’achat solidaire’, is een platform waar verschillende organisaties samen initiatieven in kaart brengen, een hiervan is ‘Réseau de Consommateurs Responsables’, een associatie die alle voedselinitiatieven in kaart heeft gebracht in Brussel en Wallonië. Maar een centrale ‘mapping’ van alle commons in Brussel bestaat nog niet, het zou interessant zijn om een te hebben waar alle burgers toegang tot hebben, ‘waar zijn deze initiatieven en wat doen ze?’. Het zou interessant zijn om zoiets te realiseren.

 

Oefening (Practicing), in de derde fase proberen ze samenwerkingen tussen de commons en lokale overheden te creëren. Zou zo een samenwerking in Brussel de commons kunnen versterken?

Manganelli: Dit hang sterk af van de context en het specifieke initiatief maar in het algemeen zou ik wel zeggen dat een ondersteunende staat een meerwaarde is. Dit is belangrijk, ook in Brussel. 

 

Prototype (Prototyping), in de 4de fase focussen ze op innovatie van het bestuur zelf. Co-design prototypes worden gerealiseerd om drempels die in de vorige fases naar voor kwamen weg te werken. Denk je dat de ontwikkeling van nieuwe wetgeving in de complexe Brusselse structuur haalbaar is? 

Magnanelli: Ik ben niet 100 procent zeker, maar waarom niet. Waarom zou je niet zoiets proberen? Daarnaast denk ik ook dat het belangrijk is om de samenwerking tussen de verschillende initiatieven zelf te versterken. Ik kan niet echt zeggen ‘ga naar daar en probeer om een experiment op te starten in Etterbeek, eerder dan Elsene’. Ik kan niet zeggen ga naar ‘daar’ en experimenteer. Om te beginnen denk ik dat we eerder de vraag moeten stellen ‘waarom zouden we hier beginnen met het toegepast onderzoek en waarom is het een meerwaarde voor de lokale gemeenschap of buurt om deze commons te versterken? En waarom commons in een specifiek gebied wordt geïmplementeerd, welke noden worden er voldaan? Dit in het verlengde van wat ik reeds eerder aanhaalde. 

 

Als je naar de specifieke context van Brussel kijkt, denk je dat het beter is om te werken op het niveau van de gemeenten of op het niveau van het volledige gewest?  

Manganelli: Het hangt ervan af, beiden zijn belangrijk. De gemeenten zijn belangrijk maar ook de regio heeft een overkoepelende rol. Ik denk dat er een goede coördinatie moet zijn tussen beide niveaus. Er zijn projecten in Brussel, zoals de ‘contrats de quartier’ waar vormen van samenwerking aanwezig zijn tussen de regio en de gemeenten. Deze programma’s zijn zeer interessant om verder onderzocht te worden als potentiele drijfveren voor burgerinitiatieven.

 

Testen & Modelleren (Testing & Modelling), het prototype wordt hier getest, gemonitord en geëvalueerd via implementatie. Heb je al zoiets gezien in nieuwe of aangepaste wetgeving in Brussel?

Manganelli: Zoals ik eerder reeds zei, het is het milieuagentschap dat op het regionaal niveau is gestart om meer proactief deze initiatieven te ondersteunen. Desondanks, in de toekomst denk ik dat het de uitdaging zal zijn om andere agentschappen, zoals planning, educatie, … te sensibiliseren. Bijvoorbeeld, het uitbreiden van stedelijke landbouw betekent een noodzakelijke sensibilisering van de agentschappen voor planning en stedenbouw. Meer transparantie en samenwerking tussen deze verschillende agentschappen is noodzakelijk.

 

Nog een laatste vraag om dit interview af te ronden, denk je dat het Co-citiesproject een interessante en haalbare optie kan zijn voor de context van Brussel? Welke sterktes zijn reeds aanwezig in Brussel?

Manganelli: Ik denk dat het goed is om te experimenteren, ik denk dat Brussel een interessante omgeving is om op te experimenteren, we moeten het potentieel van deze groeiende commons gebruiken en ondersteunen maar zonder te verwachten dat dit noodzakelijk leidt tot bepaald resultaat.

Aernouts: Vaak ontstaan commons als een (politieke) reactie op processen van privatisering, gentrificatie, gebrekkige toegang of een nood voor meer zelfcontrole. Burgers organiseren zichzelf als antwoord op bepaalde problemen die zij of specifieke groepen dagelijks ondervinden. In dit geval, waar onderzoek is opgezet met als expliciet doel om de ontwikkeling van deze instituties te ondersteunen, denk ik dat het ook belangrijk is om te identificeren wat de achterliggende redenen zijn van het opzetten van bepaalde initiatieven. Wat is het dat momenteel noch de overheid, noch de markt, in staat is om te bieden? Welke rol kunnen de initiatieven innemen bovenop wat reeds bestaat? Waarom willen overheden deze initiatieven ondersteunen? Kunnen ze bijdragen tot een betere toegang voor een bredere gebruikersgemeenschap? En, indien overheden de initiatieven ondersteunen, hoe kan je de autonomie ervan bewaren?

 

Geloof je in een toekomstig Brussel, waar stedelijke commons een duurzaam onderdeel uitmaken van de stad, ondersteunt door de lokale overheid?

Manganelli: Ik hoop het, ik hoop dat er steeds meer begrip zal zijn voor de commons. Waar gezamenlijke goederen gezien worden als een manier om solidariteit en gemeenschap in een stad te versterken, als iets dat waardevol is voor een stad. Een risico dat hier echter wel moet vermeden worden is dat er te veel verantwoordelijkheid bij de burgers komt te liggen en dat dit als een alibi gebruikt wordt voor andere actoren, zoals de overheid, om zelf geen verantwoordelijkheid te moeten nemen. Een van de vijf designprincipes is ‘gemeenschappelijke middelen’, ik ben ervan overtuigd dat dit noodzakelijk is bij commons, waar verschillende actoren samen, niet enkel de burgers via hun vrijwilligerswerk, bijdragen om hulpbronnen te verzamelen en zo het collectief goed te bevorderen.

Aernouts: In de politiek bestaat de tendens om het pronkstuk van de vorige regering neer te halen. Als een overheid beslist om bepaalde initiatieven te ondersteunen, kan deze beslissing tijdens de volgende regeerperiode worden teruggeschroefd. Zoiets is mogelijk zolang deze initiatieven worden gezien als kleinschalig, onbetekenend, …. Daarom denk ik dat het belangrijk is om een kritische massa te creëren, een bredere commonsbeweging. Dat is wat Dyer-Witheford noemt ‘het verbreden van de horizon van de commonspolitiek’. Hoe meer commons de harten en geesten van de mensen veroveren, hoe meer potentieel commons hebben om een duurzaam deel te worden van het stadsbeleid.

 

Een bredere commonsbeweging vereist het creëren van relaties en solidariteit tussen verschillende commons-domeinen en stedelijke strijden zoals voedselbewegingen, tijdelijke bezettingen, energiecoöperaties, duurzame ondernemingen, cyber-commoners, gemeenschapswerkers, repaircafés, werknemersvakbonden, vluchtelingenorganisaties, land trusts, milieuorganisaties, huisvestingsactivisten… Dit alles met als uiteindelijke doel om gezamenlijk meer welvaart te creëren, inclusief de overheid.

×
×

Winkelmand