Recensie ‘De opstand van de natuur‘, Philipp Blom (2017, De Bijzige Bij) door Dirk Holemans.
Hoe reageert een samenleving op een relatief plotse klimaatverandering? Rond die actuele en fascinerende vraag draait het boek van Philipp Blom, gekend in vele landen als journalist, historicus en romanschrijver. Daarbij kijkt hij naar de ‘kleine ijstijd’ die we allen kennen, of toch zeker herkennen, van de schilderijen van Pieter Breughel: stevig vastgevroren rivieren waarop allerlei activiteiten plaatsvinden. Wat de schok in die tijd nog groter maakte, is dat die koude periode er komt na een relatief warmere. De periode van de dertien en vertiende eeuw waren een stuk warmer dan de eeuwen ervoor. Als dan in de jaren 1570 de kleine ijstijd haar intrede doet, tot ongeveer 1700, spreken we over een gemiddelde daling van ongeveer vier tot vijf graden gemiddeld. Genoeg om bijvoorbeeld de zone waar je aan wijnbouw kan doen met vijfhonderd kilometer opschuift naar het zuiden. Veel erger zijn de lange, harde winters, de hevige onweders en hagelbuien die oogsten vernietigen alsook de extreem hete zomers. Is het toeval dat de grote brand van de toen nog houten stad London plaatst vindt in 1666 na zo’n enorm warme zomer?
Het boek van Blom is een echte aanrader om een paradoxale reden. Het geeft tegelijk minder en meer dan het belooft. Wat Blom vooropstelt, de impact van de kleine ijstijd in verband brengen met de grote maatschappelijke omwentelingen in de 17de eeuw op vlak van politiek, handel, economie en landbouw deemstert vanaf het midden van het boek wat weg, om er op het einde van het boek wel pertinent op terug te komen. In ruil krijg je een fascinerend perspectief op een samenleving die zich langzaam maar zeker bevrijdt uit het keurslijf van de godsdienst (en bijgeloof) en het proces van de Verlichting opstart dat resulteert in de moderne ideeën dat elke mens gelijk is en recht heeft op vrijheid, wat zich later manifesteert in de Universele Verklaring van de Mens. Op zich is dit al eerder beschreven. Wat dit boek zo bijzonder maakt is dat je niet alleen leest over de grensverleggende ideeën van mensen als Descartes en Spinoza, Blom situeert telkens hun persoonlijke levensloop in de context en omwentelingen van die periode.
Daarmee is niet gezegd dat de klimaatwijziging niet aan bod komt. Blom laat zien hoe de koude winters het feodale systeem gebaseerd op lokale voedselproductie, met als belangrijkste gewas graan, fataal onder druk zet. Als de oogst mislukt is dat een stimulans voor meer grensoverschrijdende handel – zo zal de Italiaanse regio Toscane in barre winters graan uit helemaal Noord-Europa gaan invoeren. Even boeiend is hoe tijdens de kleine ijstijd de opkomst van de moderne denkwijze leidt tot een andere verhouding tot de natuur. Langs de ene kant is er de middeleeuwse kijk die alles terugbrengt tot ‘het is de wil (of vloek) van god’, niet toevallig is er in de bewuste periode een piek aan heksenverbrandingen. Langs de andere kant krijg je de eerste moderne wetenschappers die het aanspoelen van walvissen, of een heldere meteoriet die de hemel verlicht, gewoon nuchter observeren als een natuurfenomeen, zonder er iets meer achter te zoeken.
Het bijzondere van deze geschiedschrijving van de periode van de kleine ijstijd is dat Blom het niet geschetst als een louter ideeënstrijd of -geschiedenis, wat filosofen wel eens trachten te doen. De auteur toont hoe nieuwe ideeën en concrete maatschappelijke ontwikkelingen in elkaar haken, hoe de feodale aristocratie langzaam maar zeker wordt vervangen door een opkomende middenklasse met niet alleen ideeën, maar die ook een wereldhandelsysteem (het mercantilisme) op poten zetten met als tegenhanger meer en meer centraal geleide landen (de voorlopers van onze moderne natiestaten). En dat systeem, dat in Europa welvaart en voor een groeiende groep een beter leven bracht, betekent tegelijkertijd meedogenloze uitbuiting van de natuur en andere delen van de wereld.
Waarbij de vooraanstaande filosofen uit die tijd er hun hand niet voor omdraaiden om in beide elementen van die vroege moderniteit te excelleren: bevrijdende ideeën ontwikkelen én zich verrijken door uitbuiting. Zo woont Voltaire in een mooi kasteel en investeert hij stevig in plantages waarover hij noteert: aan elke zak suikerriet hangt bloed.
Natuurlijk beweert Blom niet dat de klimaatverandering de rechtstreekse oorzaak is van de ingrijpende omwentelingen in de 17de eeuw. Wel betekent de crisis van de op graan gebaseerde landbouw, wegens verkorte plantengroei door de afkoeling alsook de misoogsten, tot een economische belasting van de sociale structuren in Europa, wat ruimte creëert voor vernieuwingen en tot dan toe ongekende mogelijkheden openen voor nieuwe praktijken en kennis van een groeiende ontwikkelde middenklasse.
Voor Blom is de gelijkenis van onze tijd met die van de kleine ijstijd dubbel. Uiteraard is er opnieuw de klimaatverandering – deze keer ten gevolge van menselijk handelen. Tevens zitten we als samenleving ook met een geërfd compromis. Of zoals Blom schrijft: “De paradoxale, dubbele erfenis van de zeventiende eeuw is ongebroken. We praten over universele mensenrechten, maar onze economische groei is nog sterker gebaseerd op uitbuiting van mensen en natuurlijke hulpbronnen dan in het Europa van de kleine ijstijd”. Hier toont Blom zich duidelijk als een ecologisch denker: economische groei door uitbuiting, ontwikkeld in de 17de eeuw, is nu een existentiële bedreiging geworden voor heel de planeet. In die zin eindigt het boek van Blom met een allesomvattende vraag voor zij die zich, ook ter rechterzijde, graag opwerpen als de verdedigers van de Verlichting. Ja, de waarden van vrijheid en mensenrechten mogen we nooit loslaten, maar welk alternatief economisch model is daar voor nodig, dat de groeifixatie achter zich laat en elke vorm van uitbuiting verwerpt. Een universele vraag, die mensen van alle gezindte aanbelangt.