Covid-19 zal opvolgers krijgen en die moeten we mijden als de pest

Covid-19 zal opvolgers krijgen en die moeten we mijden als de pest

Willen we voorkomen dat nieuwe virussen van dier op mens overgedragen worden, dan moeten we onze manier van leven indringend aanpassen, schrijft Myriam Dumortier.

Dit opiniestuk verscheen eerder in Knack

Zoönoses zijn infectieziekten die van dier op mens worden overgedragen, zoals Covid-19. De overdracht is het resultaat van de nabijheid tussen dier en mens. Het aantal zoönoses blijft toenemen en daar is één soort voor verantwoordelijk: de mens. We zijn met steeds meer mensen, houden steeds meer vee en laten steeds minder natuur over. Van de biomassa zoogdieren op aarde is vandaag 60% vee, 36% mens en 4% wild zoogdier. Ook ‘s werelds vogels bestaan voor bijna drie kwart uit pluimvee. Deze hallucinante scheefgroei vergroot de nabijheid tussen mens en dier. Volgens het Global Virome Project dragen zoogdieren en vogels wel 1,7 miljoen ongeïdentificeerde virussen die een risico vormen voor de mens. De opvolging van Covid-19 dus is verzekerd.

Tijdens de tweede helft van de 20ste eeuw verdubbelde de wereldbevolking en vervijfvoudigde de consumptie van vlees. Vorig jaar overschreden we de kaap van 7,7 miljard mensen, op weg naar 10 miljard mensen tegen 2050. De toename van de per capita consumptie van dierlijk eiwit verschoof ondertussen naar Oost-Azië en in mindere mate naar Zuid-Azië en Sub-Sahara Afrika. In West-Europa groeit alleen nog de productie, om aan de groeiende vraag in Oost-Azië te voldoen. Die productie blijft groeien dankzij de ‘grondloze’ varkens- en kippenkweek op basis van soja uit Zuid-Amerika. Het is één van de redenen van de gigantische bosbranden aldaar. Vooral Brazilië koos resoluut voor grootschalige productie van genetisch gemanipuleerde soja, inclusief overvloedig herbicidengebruik. West-Europa blijft achter in de mest. Daarmee evolueert de wereld naar nog meer mensen, nog veel meer vee en -onvermijdelijk- nog minder wilde dieren. Er is overigens steeds meer bewijsmateriaal dat de wilde dieren die standhouden in een gedegradeerde omgeving de meeste pathogenen dragen, met ratten als schoolvoorbeeld.

De veeteelt vervult een aparte rol. Bij kleinschalige veehouderij is het risico op overdracht van pathogenen van wilde dieren naar vee groot, maar blijven uitbraken beperkt. Een pathogeen raakt pas na een aantal mutaties aangepast aan zijn nieuwe gastheer en bij een gering aantal dieren is de kans daartoe klein. Bij industriële veehouderij, met zijn strenge veiligheidsnormen, geldt net het omgekeerde. De kans op overdracht is daar klein maar kan nooit 100% worden uitgesloten. Denk aan de transporten, de ventilatie, het onderhoud, het afvalbeheer,… Indien overdracht toch plaatsvindt en het pathogeen zich kan verspreiden, dan vormen de grote aantallen, de hoge dichtheden, de geringe genetische variatie en de suboptimale gezondheid van de dieren de perfecte omgeving voor een razendsnelle verspreiding. Hoe meer verspreiding, hoe meer mutaties, hoe reëler het risico op conversie naar hoog pathogene varianten. Dergelijke conversies gebeuren vooral in grote stallen in het globale noorden. Vooral pathogenen die zich via de luchtwegen verspreiden, in het bijzonder de snel muterende RNA virussen, vormen er een risico, onder hen onder meer Influenza- en Coronavirussen.

Hoe kunnen we de risico’s verkleinen?

1. Plantaardiger eten

Het is een absurde gedachte dat 60% van de zoogdieren en bijna 75% van de vogels op aarde gekweekt zijn om de mens van dierlijk eiwit te voorzien. Daarnaast dient een derde van ‘s werelds akkerland om er veevoeder voor te produceren. In Europa gaan 58% van het verbruikte graan en 67% van de verbruikte olie- en eiwitrijke gewassen (vooral soja) naar veevoeder. Voedselproductie via dierlijk eiwit is een weinig efficiënt proces. Het is meer dan zes keer efficiënter om plantaardige eiwitten te produceren, bijvoorbeeld via peulvruchten of quinoa, dan om dierlijke eiwitten te produceren op basis van krachtvoer.

Dit inzicht opent gigantische mogelijkheden. Mochten we de teelt van graan en olie- en eiwitrijke zaden voor veevoeder vervangen door eiwitrijke gewassen voor menselijke consumptie, dan zouden we met minder grond meer eiwitten kunnen produceren. Door de vermindering van de veestapel zou niet alleen het risico op zoönoses verkleinen, het zou ook de biodiversiteit en het klimaat ten goede komen, het zou de mestproblematiek helpen oplossen en zelfs beter zijn voor de menselijke gezondheid. Als dat geen knoert van een win-win is!

 Dit voorstel heeft uiteraard implicaties voor ons dieet. Het betekent dat we onze consumptie van dierlijke eiwitten drastisch verminderen, en in plaats daarvan veel meer plantaardige eiwitten eten. Het wil evenwel geenszins zeggen dat we met zijn allen veganist moeten worden. Er is heel veel grasland op aarde waar veeteelt de meest efficiënte en duurzame vorm van voedselproductie blijft, en ook lokale oogstresten en groen- en ruwvoer kunnen hun rol blijven spelen. Het is een hoopgevende gedachte dat we gewoon door anders te gaan eten zoveel positieve impact kunnen hebben.
2. Consuminderen

Dan is er nog de bevolkingsgroei. Het zijn vooral mensen die in extreme armoede en in grote onzekerheid leven, die veel kinderen hebben. Het klinkt paradoxaal, maar hoe minder kindersterfte, hoe geringer de bevolkingsgroei. Mensen die een goed leven leiden hebben nu eenmaal minder behoefte aan een grote kroost. We zullen de bevolkingsgroei alleen kunnen stabiliseren door ons het lot van de armsten aan te trekken. Gezien de grenzen van de planeet is dat alleen op duurzame wijze mogelijk als we in het globale noorden consuminderen.

Tijdens de Coivid-19-crisis zijn we voor het eerst op grotere schaal gaan consuminderen. Verre vliegreizen werden noodgedwongen vervangen door wandel- en fietstochten in de buurt. Steeds meer mensen zijn zich beginnen realiseren dat deze vertraging deugd doet. Dit is een belangrijk inzicht en hopelijk blijft het hangen. We zijn het geluk gaan zoeken bij veel te veel en veel te ver. Een economie van het genoeg zou zowel het globale noorden als het globale zuiden ten goede komen.

3. Samenwerken met de natuur

 Door plantaardiger te eten en te consuminderen komt er weer ruimte vrij voor de natuur. Om het risico op nieuwe zoönoses te verkleinen moeten we ook zorg dragen voor die natuur. Dit kunnen we nastreven door in alles wat we doen onze negatieve impact op de natuur te minimaliseren. De code daarvoor is samenwerken met de natuur, in plaats van vechten tegen de natuur. Dit is een grotendeels nieuwe benadering voor de mensheid, waarin kennis en inzicht een belangrijke rol spelen. De agro-ecologische landbouw was een van de eersten om dit toe te passen. In plaats van tegen de natuur te vechten met bijvoorbeeld pesticiden, draagt de agro-ecologische landbouwer zorg voor de natuur. Het leidt tot een rijkere en meer evenwichtige biodiversiteit en ten slotte tot minder plagen. De agro-ecologische landbouwer draagt ook zorg voor de bodem, waardoor water goed infiltreert en er minder uitdroging en erosie optreden. Een dergelijke samenwerking met de natuur zou in alle maatschappelijke geledingen ingang moeten vinden. Dat het mogelijk is bewijst bijvoorbeeld het Vlaamse Sigmaplan, dat het bekken van de Schelde tegen overstromingen beschermt. In plaats van tegen de natuur te vechten door hogere dijken te bouwen koos de Vlaamse overheid om met de natuur samen te werken via overstromingsgebieden. Dit brengt ons veerkracht. Dat is wat we nodig hebben.
 
 

Auteur(s)

×
×

Winkelmand