Agro-ecologie en biotechnologie

Agro-ecologen zijn het over een aantal zaken wel degelijk eens met de biotechnologen die de voorbije weken misnoegd reageerden op de beslissing van het Europees Hof van Justitie over de ggo-status van gewassen die met zogenaamde ‘nieuwe veredelingstechnieken’ werden ontwikkeld. Het is breed aanvaard dat hogere en efficiëntere gewasproductie nodig is om klimaatverandering en voedselzekerheidsuitdagingen het hoofd te bieden. Meningen over de meest duurzame wegen daar naar toe, lopen echter nogal uiteen. Een grote groep biotechnologen geeft nochtans aan het met de milieubeweging eens te zijn dat een agro-ecologische benadering het meest duurzame antwoord biedt op deze mondiale uitdagingen. Zij zien er een belangrijke rol in weggelegd voor ggo’s, dat zijn nieuwe gewasvariëteiten die met biotechnologische middelen werden ontwikkeld. 

Plantenveredeling is sinds het ontstaan van de landbouw zo’n 12.000 jaar geleden, inherent verbonden met landbouwontwikkeling. Er is immers steeds opnieuw nood aan gewasvariëteiten die het best beantwoorden aan de uitdagingen die de socio-economische en ecologische omgeving stellen. Biotechnologen zullen het volmondig beamen.

De vraag is echter of die biotechnologie wel effectief steeds door een agro-ecologische bril wordt bekeken. De essentie van agro-ecologie is immers het samenspel tussen het gewas, zijn onmiddellijke ecologische omgeving (andere planten, dieren, micro-organismen, bodem en klimaat) en de bredere socio-economische context waarin de gewasproductie plaatsvindt. Twee voorbeelden die vraagtekens plaatsen bij de agro-ecologische inpassing van ggo’s: 

Waar dient de zoektocht naar droogteresistentie cultivars toe als boslandbouwsystemen, zoals onlangs nog in de krant stond, een betere bescherming bieden tegen droogte door de bodem af te schermen en aan te rijken met watervasthoudend organisch materiaal? Wat is dan nog de relevantie van de biologische innovatie die droogteresistente cultivars eventueel bieden?

Intensieve rijstproductie heeft in bepaalde gebieden traditionele gewassen volledig verdrongen. Naast vitamine A gebrek lijden de kinderen in die gebieden bijgevolg aan een veel breder micronutriëntentekort. Is het dan verstandig, nuttig en/of überhaupt mogelijk om die problemen via zogenaamde Gouden Rijst (genetisch gemodificeerde rijst die provitamine A aanmaakt) aan te pakken? De algemene verspreiding van Gouden Rijst zou helaas het monotone rijstdieet en bijgevolg de structurele ondervoeding in die gebieden verankeren. Gediversifieerde landbouwsystemen met lokale bladgroenten en fruitsoorten zijn in dit geval een eenvoudig en efficiënter alternatief.

De groene scepsis de voorbije 20 jaar tegen ggo’s stamt voor een groot stuk in het gebruik ervan in landbouwsystemen die volledig haaks staan op een agro-ecologische benadering. Herbicidentolerante soja heeft het soja-areaal in 20 jaar tijd van 70 miljoen tot 120 miljoen ha opgedreven, veelal ten koste van ecologische enorm waardevolle ecosystemen in Argentinië en Brazilië. Insecticide-producerende gewassen (zoals Bt-maïs of –katoen) houden schadelijke vlinders weg waarvan de natuurlijke belagers door landschapsdegradatie en monocultuur zijn verdwenen en houden zo in se niet duurzame landbouwsystemen in stand.

Begin de jaren ’90, toen de eerste aanvragen voor ggo’s binnenliepen hebben Europese burgers, milieubewegingen en politici terecht hun bezorgdheden geuit over die nieuwe gewassen waarin men stukken soortenvreemd DNA kon inbrengen, op niet altijd te voorziene plaatsen en waarin bv. DNA-codes werden ingebracht voor een aantal toxines waarvan de impact op de volksgezondheid en het milieu volslagen ongekend waren. Europa heeft toen bijgevolg terecht het voorzorgsprincipe gehanteerd en elke ggo-toelating aan de voorwaarde van een strikte milieu- en gezondheidsimpactanalyse onderworpen. 

De milieubeweging bleef ondertussen ggo-ontwikkelingen elders op de planeet met argusogen volgen. Door de hoge kosten van, en de patenten op het inbrengen van ggo-kenmerken in plantenvariëteiten vormden ggo’s mee de motor van twee opmerkelijke evoluties in de landbouw: de integratie tussen de farmaceutische (bv. Bayer), agrochemische (bv. BASF) en zaaigoedsector enerzijds, en een intensieve concentratie in de zaaigoedsector anderzijds. Vandaag de dag is maar liefst 60 % van het mondiale commerciële zaaigoed in handen van slechts 3 bedrijven (Bayer-Monsanto, DowDuPont en ChemChina). Die bedrijven bepalen steeds meer wat landbouwers wereldwijd telen. Dat zijn een handvol variëteiten van een steeds beperkter aantal plantensoorten.  De globale agrobiodiversiteit krimpt zienderogen. Agro-ecologisch is dat allerminst, omdat de meest veerbare landbouwsystemen net diegene zijn die gebruik maken van zo divers mogelijke plantensoorten. 

Volgens biotechnologen breken echter nieuwe tijden aan. Genome editing technieken (zoals CRISPR/Cas9) bieden ongeziene mogelijkheden en laten een heel precieze veredeling toe waarbij genetische modificaties niet meer te onderscheiden zijn van variëteiten die met klassieke veredeling tot stand zijn gekomen. Daardoor zou de veiligheid per definitie zijn verzekerd, kunnen de huidige, moeizame en dure EU-regels voor ggo-regulering worden genegeerd, wordt ggo-ontwikkeling goedkoper, kunnen ook andere, kleine spelers tot de ggo-markt toetreden en vallen meteen de hele zwik ggo-bezwaren weg.

Klinkt mooi toch? Er zitten echter nogal wat ‘als-en’ in de bovenstaande redenering. Eerst en vooral geven biotechnologen toe dat bij CRISPR/Cas9 stukken DNA op onvoorziene plaatsen kunnen worden weggeknipt. De impact daarvan op genexpressie is – zeker voor een technologie die pas in haar kinderschoenen staat – ongekend. De nieuwe gentechnieken verschillen verder ook van conventionele veredeling door het potentieel om heel snel een veel bredere waaier aan genexpressies doelbewust in het milieu te brengen. Die snelheid en dat potentieel noopt tot een voorzichtigere aanpak dan bij conventionele veredelingsproducten. Het Europees Hof van Justitie heeft dus volkomen terecht gesteld dat de uit deze technieken voortkomende planten vooralsnog moeten voldoen aan dezelfde voorwaarden als klassieke ggo’s alvorens ze op (proef)velden in Europa toe te laten. Dat is niet meer dan een fundamentele respectering van het voorzorgsprincipe dat de leidraad vormt van de Europese milieuwetgeving.

De milieubeweging heeft verder redenen om de nieuwe ontwikkelingen blijvend met argwaan te volgen. Een aantal cruciale duurzaamheidsvraagstukken m.b.t. ggo’s blijven door biotechnologen alsnog onbeantwoord: 

1. wat is de werkelijke meerwaarde van biologische gewasinnovatie in vergelijking met de toepassing van niet-biotechnologische, agro-ecologische teelttechnieken? 

2. hoe kunnen kleine en grote ggo-ontwikkelaars ervoor zorgen dat nieuwe veredelingsproducten zich niet enkel toespitsen op die soorten (graan-, olie- en vezelgewassen) en die kenmerken met economische quick wins in industriële landbouwsystemen en dus niet verder de agrobiodiversiteit verschralen?

3. hoe kan de publieke sector terug een plaats verwerven in zowel het plantenveredelingsonderzoek als in zaaigoedontwikkeling?

Zolang die vragen onbeantwoord blijven, is het opportuun dat overheden meer ruimte geven aan onderzoek naar, en ontwikkeling van agro-ecologische landbouw- en voedselproductie waarvoor bovenstaande vragen niet in de weg staan. 

 

Auteur(s)

×
×

Winkelmand